Overige aanhalingen

Het Nieuwe Testament

Deuteronomium 17:6
Op de verklaring van twee of drie getuigen zal de ter dood veroordeelde ter dood gebracht worden; op de verklaring van één getuige zal hij niet ter dood gebracht worden.
Deuteronomium 19:15
Één enkele getuige zal niet tegen iemand kunnen optreden ter zake van enige ongerechtigheid of zonde, welke ook, die hij begaan mocht hebben; op de verklaring van twee of drie getuigen zal een zaak vaststaan.
Mattheüs 18:16
Indien hij naar u luistert, hebt gij uw broeder gewonnen. Indien hij niet luistert, neem dan nog een of twee met u mede, opdat op de verklaring van twee getuigen of van drie elke zaak vaststa.
Johannes 8:17-18
En ook in uw wet staat geschreven, dat het getuigenis van twee mensen waar is; Ik ben het, die van Mijzelf getuig, en ook de Vader, die Mij gezonden heeft getuigt van Mij.
2 Korinthiërs 13:1
Dit is nu de derde maal, dat ik tot u kom: op de verklaring van twee getuigen of van drie zal iedere zaak vaststaan.
1 Timotheüs 5:19
Gij moet geen klacht tegen een oudste aannemen, tenzij er twee of drie getuigen zijn.
Jesaja 53:1
Wie gelooft, wat wij gehoord hebben, en aan wie is de arm des Heren geopenbaard?
Johannes 12:38
opdat het woord van de profeet Jesaja vervuld werd, dat hij sprak: Here, wie heeft geloofd, wat hij van ons hoorde? En aan wie is de arm des Heren geopenbaard?
Romeinen 10:16
Maar niet allen hebben aan het evangelie gehoor gegeven. Want Jesaja zegt: Here, wie heeft geloofd wat hij van ons hoorde?
Psalmen 62:13
Ook de goedertierenheid, o Here, is uwe, want Gij zult ieder vergelden naar zijn werk.
Mattheüs 16:27z
en dan zal Hij een ieder vergelden naar zijn daden.
Romeinen 2:6
die een ieder vergelden zal naar zijn werken:
Hosea 10:8z
En zij zullen zeggen tot de bergen: Bedekt ons, en tot de heuvelen: Valt op ons!
Lukas 23:30
Dan zal men beginnen te zeggen tot de bergen: Valt op ons, en tot de heuvelen: Bedekt ons.
Openbaring 6:16
en zij zeiden tot de bergen en tot de rotsen: Valt op ons en verbergt ons voor het aangezicht van Hem, die gezeten is op de troon, en voor de toorn van het Lam;
Jesaja 25:8
Hij zal voor eeuwig de dood vernietigen, en de Here Here zal de tranen van alle aangezichten afwissen en de smaad van zijn volk zal Hij van de gehele aarde verwijderen, want de Here heeft het gesproken.
1 Korinthiërs 15:54
En zodra dit vergankelijke onvergankelijkheid aangedaan heeft, en dit sterfelijke onsterfelijkheid aangedaan heeft, zal het woord werkelijkheid worden, dat geschreven is: De dood is verzwolgen in de overwinning.
Openbaring 7:17
Zij zullen niet meer hongeren en niet meer dorsten, ook zal de zon niet op hen vallen, noch enige hitte, want het Lam, dat in het midden van de troon is, zal hen weiden en hen voeren naar waterbronnen des levens; en God zal alle tranen van hun ogen afwissen.

Geschiedenis

Exodus 3:1-10
Mozes nu was gewoon de kudde van zijn schoonvader Jetro, de priester van Midian, te hoeden. Eens, toen hij de kudde naar de overkant van de woestijn geleid had, kwam hij bij de berg Gods, Horeb. Daar verscheen hem de Engel des Heren als een vuurvlam midden uit een braamstruik. Hij keek toe, en zie, de braamstruik stond in brand, maar werd niet verteerd. Mozes nu dacht: Laat ik toch dat wondere verschijnsel gaan bezien, waarom de braamstruik niet verbrandt. Toen de Here zag, dat hij het ging bezien, riep God hem uit de braamstruik toe: Mozes, Mozes! En hij antwoordde: Hier ben ik. Daarop zeide Hij: Kom niet dichterbij: doe uw schoenen van uw voeten, want de plaats, waarop gij staat, is heilige grond. Voorts zeide Hij: Ik ben de God van uw vader, de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob. Toen verborg Mozes zijn gelaat, want hij vreesde God te aanschouwen.
En de Here zeide: Ik heb terdege gezien de ellende van mijn volk, dat in Egypte is, en hun gejammer over hun drijvers gehoord, ja, Ik ken hun smarten. Daarom ben Ik nedergedaald om hen uit de macht der Egyptenaren te redden en uit dit land te voeren naar een goed en wijd land, een land vloeiende van melk en honig, naar de woonplaats van de Kanaänieten, Hethieten, Amorieten, Perizzieten, Chiwwieten en Jebusieten. En nu, zie, het gejammer der Israëlieten is tot Mij doorgedrongen; ook heb Ik gezien, hoezeer de Egyptenaren hen verdrukken. Nu dan, ga, Ik zend u tot Farao, om mijn volk, de Israëlieten, uit Egypte te leiden.
Exodus 3:15
Voorts zeide God tot Mozes: Aldus zult gij tot de Israëlieten zeggen: De Here, de God uwer vaderen, de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob, heeft mij tot u gezonden; dit is mijn naam voor eeuwig en zo wil Ik aangeroepen worden van geslacht tot geslacht.
Mattheüs 22:31-32
Wat nu de opstanding der doden betreft, hebt gij niet gelezen, wat door God tot u gesproken is, toen Hij zeide: Ik ben de God van Abraham, en de God van Isaak, en de God van Jakob?
Marcus 12:26
Wat nu de doden betreft, dat zij opgewekt worden, hebt gij niet gelezen in het boek van Mozes, bij de braamstruik, hoe God tot hem sprak, zeggende: Ik ben de God van Abraham en de God van Isaak en de God van Jakob?
Lukas 20:37
Maar dat de doden opgewekt worden, heeft ook Mozes bij de braamstruik aangeduid, waar hij de Here noemt de God van Abraham en de God van Isaak en de God van Jakob.
Handelingen 3:13
De God van Abraham en Isaak en Jakob, de God onzer vaderen, heeft zijn knecht Jezus verheerlijkt, die gij hebt overgeleverd en verloochend ten overstaan van Pilatus, ofschoon deze oordeelde, dat men Hem moest loslaten.
Handelingen 7:30-34
En toen er veertig jaren voorbijgegaan waren, verscheen hem in de woestijn van de berg Sinai een engel in de vlam van een brandende braamstruik. En toen Mozes dit zag, verwonderde hij zich over het gezicht, en toen hij erheen ging om het te onderzoeken, kwam een stem des Heren [tot hem]: Ik ben de God uwer vaderen, de God van Abraham en Isaak en Jakob. En bevend van schrik durfde Mozes het niet onderzoeken. En de Here zeide tot hem: Doe uw schoeisel van uw voeten, want de plaats, waar gij staat, is heilige grond. Ik heb de mishandeling van mijn volk in Egypte zeer wel gezien en Ik heb zijn zuchten gehoord en ben nedergedaald om hen te verlossen; en nu, kom hier, laat Ik u naar Egypte zenden.

Evangeliën

Synoptici

Deuteronomium 25:5-6
Wanneer broeders tezamen wonen, en een van hen sterft zonder een zoon na te laten, dan zal de vrouw van de gestorvene niet buiten de familie de vrouw van een vreemde man mogen worden; haar zwager zal gemeenschap met haar hebben, haar tot vrouw nemen en zo het zwagerhuwelijk met haar sluiten. En de eerstgeborene, die zij baren zal, zal op naam van de gestorven broeder staan, opdat diens naam uit Israël niet uitgewist worde.
Mattheüs 22:23-24
Op die dag kwamen enige Sadduceeën tot Hem, die beweren, dat er geen opstanding is, en zij ondervroegen Hem, en zij zeiden: Meester, Mozes heeft gezegd, indien iemand sterft zonder kinderen, zal zijn broeder diens vrouw trouwen en voor zijn broeder nakomelingschap verwekken.
Marcus 12:18-19
En er kwamen Sadduceeën tot Hem, die beweren, dat er geen opstanding is, en zij ondervroegen Hem en zeiden: Meester, Mozes heeft ons voorgeschreven, indien iemands broeder sterft en een vrouw nalaat, doch geen kind achterlaat, dat dan zijn broeder de vrouw moet nemen en voor zijn broeder nakomelingschap verwekken.
Lukas 20:28
En tot Hem kwamen enige der Sadduceeën, die ontkennen, dat er een opstanding is, en zij ondervroegen Hem, en zeiden: Meester, Mozes heeft ons voorgeschreven, indien iemands broeder getrouwd is en kinderloos sterft, dat dan zijn broeder de vrouw nemen moet en voor zijn broeder nakomelingschap verwekken.
Micha 7:6
Want de zoon minacht de vader; de dochter staat op tegen haar moeder, de schoondochter tegen haar schoonmoeder; des mensen huisgenoten zijn zijn vijanden.
Mattheüs 10:35-36
Want Ik ben gekomen om tweedracht te brengen tussen een man en zijn vader en tussen een dochter en haar moeder en tussen een schoondochter en haar schoonmoeder; en iemands huisgenoten zullen zijn vijanden zijn.
Lukas 12:53
vader tegen zoon en zoon tegen vader, moeder tegen dochter en dochter tegen moeder, schoonmoeder tegen haar schoondochter en schoondochter tegen schoonmoeder.
Jesaja 56:7z
want mijn huis zal een bedehuis heten voor alle volken.
Jeremia 7:11a
Is dit huis, waarover mijn naam is uitgeroepen, in uw ogen een rovershol?
Mattheüs 21:13
en Hij zeide tot hen: Er staat geschreven: Mijn huis zal een bedehuis heten maar gij maakt het tot een rovershol.
Marcus 11:17
en Hij leerde en sprak tot hen: Staat er niet geschreven, dat mijn huis een bedehuis zal heten voor alle volken? Maar gij hebt het tot een rovershol gemaakt.
Lukas 19:46
en Hij zeide tot hen: Er staat geschreven: En mijn huis zal een bedehuis zijn, maar gij hebt het tot een rovershol gemaakt.
Zacharia 13:7
Zwaard, waak op tegen mijn herder, tegen de man die mijn metgezel is, luidt het woord van de Here der heerscharen; sla die herder, zodat de schapen verstrooid worden; en Ik zal mijn hand keren tegen de kleinen.
Mattheüs 26:31z
Want er staat geschreven: Ik zal de herder slaan en de schapen der kudde zullen verstrooid worden.
Marcus 14:27z
want er staat geschreven: Ik zal de herder slaan en de schapen zullen verstrooid worden.

Mattheüs

Numeri 30:2
Wanneer een man de Here een gelofte doet of een eed zweert, waardoor hij een verplichting op zich neemt, dan zal hij zijn woord niet schenden; geheel zoals hij het uitgesproken heeft, zal hij doen.
Deuteronomium 23:22
Maar, wanneer gij u onthoudt van het doen van een gelofte, bezondigt gij u niet.
Mattheüs 5:33-34a
Wederom hebt gij gehoord, dat tot de ouden gezegd is: Gij zult uw eed niet breken, doch aan de Here uw eden gestand doen. Maar Ik zeg u, in het geheel niet te zweren:
Mattheüs 5:35z
Psalmen 48:3
Mattheüs 12:18-21
Jesaja 42:1-4
Mattheüs 15:8-9
Jesaja 29:13
Mattheüs 21:16
Psalmen 8:3
Mattheüs 23:39
Psalmen 118:26
Mattheüs 27:9-10
Zacharia 11:12-13

Marcus

Marcus 7:6-7
Jesaja 27:13

Lukas

Lukas 2:23
Exodus 13:2
Lukas 2:24
Leviticus 12:8
Lukas 4:18-19
Jesaja 61:1-2

Johannes

Johannes 6:31
Psalmen 78:24-25
Johannes 6:45
Jesaja 54:13
Johannes 13:18
Psalmen 41:10

Handelingen

Handelingen 1:20
Psalmen 69:26, Psalmen 109:9
Handelingen 2:30
Psalmen 132:11
Handelingen 3:25
Genesis 22:18
Handelingen 4:25-26
Psalmen 2:1-2
Handelingen 7:3
Genesis 12:1
Handelingen 7:6-7
Genesis 15:13-14
Handelingen 7:18
Exodus 1:8
Handelingen 7:40
Exodus 32:1, Exodus 32:23
Handelingen 7:42-43
Amos 5:25-27
Handelingen 13:22
1 Samuël 13:14
Handelingen 13:41
Habakuk 1:5
Handelingen 13:47
Jesaja 49:6
Handelingen 15:16-18
Amos 9:11-12
Handelingen 23:5
Exodus 22:27

Brieven

Deuteronomium 32:43
Jubelt, gij natiën, om zijn volk, want Hij wreekt het bloed van zijn knechten, Hij oefent wraak aan zijn tegenstanders en verzoent zijn land, zijn volk.
(De Septuagint voegt toe: Hem moeten alle engelen Gods huldigen.)
Romeinen 15:10
En verder zegt Hij: Verheugt u, heidenen, met zijn volk.
Psalmen 97:7
Alle beeldendienaars zullen beschaamd worden, zij die zich op afgoden beroemen; buigt u voor Hem neder, alle gij goden.
Hebreeën 1:6
En wanneer Hij wederom de eerstgeborene in de wereld brengt, spreekt Hij: En Hem moeten alle engelen Gods huldigen.

Paulus.

Leviticus 18:5
Ja, gij zult mijn inzettingen en mijn verordeningen in acht nemen; de mens die ze doet, zal daardoor leven: Ik ben de Here.
Romeinen 10:5
Want Mozes schrijft: De mens, die de gerechtigheid naar de wet doet, zal daardoor leven.
Galaten 3:12
Doch bij de wet gaat het niet om geloof, maar: wie dat doet, zal daardoor leven.

Romeinen

Romeinen 2:24
Jesaja 52:5
Romeinen 3:4
Psalmen 51:6
Romeinen 3:13
Psalmen 5:10, Psalmen 140:4
Romeinen 3:14
Psalmen 10:7
Romeinen 3:15-17
Jesaja 59:7-8
Romeinen 3:18
Psalmen 36:2
Romeinen 4:7-8
Psalmen 32:1-2
Romeinen 4:17
Genesis 17:5
Romeinen 8:36
Psalmen 44:23
Romeinen 9:9
Genesis 18:10
Romeinen 9:15
Exodus 33:19
Romeinen 9:17
Exodus 9:16
Romeinen 9:20
Jesaja 29:16, Jesaja 45:9
Romeinen 9:29
Jesaja 1:9
Romeinen 10:6-8
Deuteronomium 30:11-14
Romeinen 10:15
Jesaja 52:7 (vergelijk Nahum 1:15)
Romeinen 10:18
Psalmen 19:5
Romeinen 10:19
Deuteronomium 32:21
Romeinen 10:20
Jesaja 65:1
Romeinen 10:21
Jesaja 65:2
Romeinen 11:3
1 Koningen 19:10
Romeinen 11:4
1 Koningen 19:18
Romeinen 11:8
Jesaja 29:10, Deuteronomium 29:3
Romeinen 11:9-10
Psalmen 69:23-24
Romeinen 15:9
Psalmen 18:50
Romeinen 15:11
Psalmen 117:1
Romeinen 15:12
Jesaja 11:10
Romeinen 15:21
Jesaja 52:15

Korinthiërs

Jeremia 9:23-24
Zo zegt de Here: De wijze roeme niet op zijn wijsheid, en de sterke roeme niet op zijn kracht, de rijke roeme niet op zijn rijkdom, maar wie roemen wil, roeme hierin, dat hij verstand heeft en Mij kent, dat Ik de Here ben, die goedertierenheid, recht en gerechtigheid op aarde doe; want in zodanigen heb Ik behagen, luidt het woord des Heren.
1 Korinthiërs 1:31
Maar uit Hem is het, dat gij in Christus Jezus zijt, die ons van God is geworden: wijsheid, rechtvaardigheid, heiliging en verlossing, opdat het zij, gelijk geschreven staat: Wie roemt, roeme in de Here.
2 Korinthiërs 10:17
Maar wie roemt, roeme in de Here; want niet wie zichzelf aanbeveelt, doch wie van de Here een aanbeveling ontvangt, heeft de proef doorstaan.

1 Korinthiërs

1 Korinthiërs 1:19
Jesaja 29:14
1 Korinthiërs 2:9
Jesaja 64:3
1 Korinthiërs 5:13
Deuteronomium 17:7
1 Korinthiërs 10:7
Exodus 32:6
Jesaja 22:13
Maar zie, daar is vrolijkheid en vreugde, een doden van runderen en een slachten van schapen, een eten van vlees en een drinken van wijn: laten wij eten en drinken, want morgen sterven wij.
1 Korinthiërs 15:32z
Indien er geen doden worden opgewekt, laten wij eten ens drinken, want morgen sterven wij.
Hosea 13:14
1 Korinthiërs 15:55

2 Korinthiërs

Genesis 1:3
En God zeide: Er zij licht; en er was licht.
2 Korinthiërs 4:6
Want de God, die gesproken heeft: Licht schijne uit het duister, heeft het doen schijnen in onze harten, om ons te verlichten met de kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Christus.
Psalmen 116:10
Ik heb geloofd, zelfs toen ik sprak: Ik ben zeer verdrukt;
2 Korinthiërs 4:13
Maar nu wij dezelfde Geest des geloofs hebben, gelijk geschreven staat: Ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken, geloven ook wij, en daarom spreken wij ook.
Jesaja 49:8a
Zo zegt de Here: Ten tijde des welbehagens heb Ik u verhoord, en ten dage des heils heb Ik u geholpen;
2 Korinthiërs 6:2a
want Hij zegt: ten tijde des welbehagens heb Ik u verhoord en ten dage des heils ben Ik u te hulp gekomen;
2 Korinthiërs 6:17
Daarom gaat weg uit hun midden, en scheidt u af, spreekt de Here, en houdt niet vast aan het onreine.
Jesaja 52:11
Vertrekt, vertrekt, gaat uit vandaar; raakt het onreine niet aan, gaat weg uit haar midden, reinigt u, gij die de vaten des Heren draagt.
2 Korinthiërs 8:15
Exodus 16:18

Galaten

Genesis 12:3z
en met u zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden.
Galaten 3:8
En de Schrift, die tevoren zag, dat God de heidenen uit geloof rechtvaardigt, heeft tevoren aan Abraham het evangelie verkondigd: In u zullen alle volken gezegend worden.
Deuteronomium 21:23z
want een gehangene is door God vervloekt en gij zult het land dat de Here, uw God, u als erfdeel geven zal niet verontreinigen.
Galaten 3:13z
want er staat geschreven: Vervloekt is een ieder, die aan het hout hangt.
Jesaja 54:1
Jubel, gij onvruchtbare, die niet gebaard hebt; breek uit in gejubel en juich, gij die geen weeën gekend hebt, want de kinderen der eenzame zijn talrijker dan de kinderen der gehuwde, zegt de Here.
Galaten 4:27
Want er staat geschreven: Verheug u, gij onvruchtbare, die niet baart, breek uit en roep, gij die geen weeën kent; want talrijker zijn de kinderen der eenzame dan van haar, die een man heeft.

Efeziërs

Zacharia 8:16a
Dit moet gij doen: spreekt waarheid onder elkander,
Efeziërs 4:25
Legt daarom de leugen af en spreekt waarheid, ieder met zijn naaste, omdat wij leden zijn van elkander.

2 Timotheüs

Numeri 16:5
En hij sprak tot Korach en zijn gehele aanhang: Morgen, dan zal de Here doen weten, wie Hem toebehoort, en wie de heilige is, dat Hij hem tot Zich doe naderen; die Hij verkiezen zal, zal Hij tot Zich doen naderen.
2 Timotheüs 2:19
En toch staat ongeschokt het hechte fundament Gods met dit merk: De Here kent de zijnen, en: Een ieder, die de naam des Heren noemt, breke met de ongerechtigheid.
(Het tweede citaat is uit Jezus Sirach 17:26.)

Hebreeën

Hebreeën 3:2
Numeri 12:7
Hebreeën 4:4
Genesis 2:2
Hebreeën 7:1-2
Genesis 14:17-20
Hebreeën 8:5
Exodus 25:40
Hebreeën 9:20
Exodus 24:8
Hebreeën 10:5-7
Psalmen 40:7-9
Hebreeën 11:5
Genesis 5:22, Genesis 5:24
Hebreeën 12:20
Exodus 9:13
Hebreeën 12:26
Haggaï 2:6

Katholieke brieven

Spreuken 3:34
Wanneer Hij met spotters te doen heeft, spot Hij zelf, maar de nederigen geeft Hij genade.
(Dit vers wordt geciteerd uit de Septuagint.)
Jakobus 4:6z
Daarom heet het: God wederstaat de hoogmoedigen, maar de nederigen geeft Hij genade.
1 Petrus 5:5z
Omgordt u allen jegens elkander met nederigheid, want God wederstaat de hoogmoedigen, maar de nederigen geeft Hij genade.

1 Petrus

Psalmen 34:9
Smaakt en ziet, dat de Here goed is; welzalig de man die bij Hem schuilt.
1 Petrus 2:3
indien gij geproefd hebt, dat de Here goedertieren is.
Psalmen 34:13-17
Wie is de man die het leven begeert, vele dagen wenst om het goede te genieten? Bewaar uw tong voor het kwade en uw lippen voor het spreken van bedrog; wijk van het kwade en doe het goede, zoek de vrede en jaag die na. De ogen des Heren zijn op de rechtvaardigen, en zijn oren tot hun hulpgeroep; het aangezicht des Heren is tegen hen die kwaad doen, om hun gedachtenis van de aarde uit te roeien.
1 Petrus 3:10-12
Want: wie het leven wil liefhebben en goede dagen zien, weerhoude zijn tong van het kwade, en zijn lippen van bedrog te spreken; hij wijke af van het kwade en doe het goede, hij zoeke de vrede en jage die na, want de ogen des Heren zijn op de rechtvaardigen, en zijn oren tot hun smeking, maar het aangezicht des Heren is tegen hen, die het kwade doen.
Spreuken 11:31
Zie, aan de rechtvaardige wordt vergolden op aarde, hoeveel te meer aan de goddeloze en de zondaar!
1 Petrus 4:18
En indien de rechtvaardige ternauwernood behouden wordt, waar zal dan de goddeloze en zondaar verschijnen?

Openbaring

Ezechiël 37:5
Zo spreekt de Here Here tot deze beenderen: Zie, Ik breng geest in u, en gij zult herleven;
Ezechiël 37:10
Toen profeteerde ik, zoals Hij mij bevolen had; en de geest kwam in hen en zij herleefden en gingen op hun voeten staan, een geweldig groot leger.
Openbaring 11:11
En na [die] drie en een halve dag voer een levensgeest uit God in hen, en zij gingen op hun voeten staan en grote vrees viel op (allen), die hen aanschouwden.