Vragende stijlfiguren
De vraagꜛ is op zich natuurlijk geen stijlfiguur, maar er zijn wel enkele stijlfiguren die van de vraagvormꜛ gebruik maken.
De meest voorkomende vragende stijlfiguurꜛ is de rhetorische vraag; de dreigende en de smekende vraag komen daaruit voort:
- Rhetorische vraagꜛ
- Vind dit vanzelfsprekend onwaar (of onbeantwoordbaar).
- Dreigende vraagꜛ
- Je kunt dit maar beter onwaar vinden.
- Smekende vraagꜛ
- Laat dit toch als ʼt u belieft onwaar zijn.
(Nog toe te voegen: de belerende vraagꜛ: „Weet gij niet?” = „Ge weet toch wel”, of „Ge moet weten”.)
Nog een vorm van oneigenlijke vraagꜛ vinden we in de volgende passage.
- Marcus 10:18
- En Jezus zeide tot hem: Waarom noemt gij Mij goed? Niemand is goed dan God alleen.
- Lukas 18:19
- Jezus zeide tot hem: Waarom noemt gij Mij goed? Niemand is goed dan God alleen.
Dit is een nauwe variant op de open rhetorische vraag; Jezus wil ermee zeggen „Je kunt dit niet beantwoorden tenzij door te erkennen dat ik God ben” (in Johannes 10:11 en Johannes 10:14 noemt Hij Zichzelf goed).
Nog een variant is de verwijtende vraag.
- Mattheüs 26:40
- En Hij kwam bij zijn discipelen en vond hen slapende, en Hij zeide tot Petrus: Waart gijlieden zo weinig bij machte een uur met Mij te waken?
- Mattheüs 26:50a
- Maar Jezus zeide tot hem: Vriend, waartoe zijt gij hier?
- Mattheüs 26:55a
- Op dat ogenblik sprak Jezus tot de scharen: Als tegen een rover zijt gij uitgetrokken met zwaarden en stokken om Mij gevangen te nemen?
- Marcus 14:6a
- Maar Jezus zeide: Laat haar begaan; waarom valt gij haar lastig?
- Marcus 14:37
- En Hij kwam en vond hen slapende, en Hij zeide tot Petrus: Simon, slaapt gij? Waart gij niet bij machte een uur te waken?
- Lukas 22:48
- En Jezus zeide tot hem: Judas, verraadt gij de Zoon des mensen met een kus?
- Johannes 11:37
- Maar sommigen van hen zeiden: Had Hij, die de ogen van de blinde heeft geopend, niet kunnen maken, dat ook deze niet stierf?
- Johannes 13:38a
- Jezus antwoordde: Uw leven zult gij voor Mij inzetten?
- Johannes 14:9
- Jezus zeide tot hem: Ben Ik zolang bij u, Filippus, en kent gij Mij niet? Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien; hoe zegt gij dan: Toon ons de Vader?
De classificerende vraagꜛ, die in de plaats van een voorwaarde komt, is niet oneigenlijk, want de één zal „ja”, de ander „neen” op zo'n vraag antwoorden.
- 1 Korinthiërs 7:27
- Zijt gij aan een vrouw verbonden? Zoek geen scheiding. Hebt gij geen vrouw meer? Zoek er geen.
- Jakobus 5:13-14
- Heeft iemand onder u leed te dragen? Laat hij bidden. Is iemand blij te moede? Laat hij lofzingen. Is er iemand bij u ziek? Laat hij dan de oudsten der gemeente tot zich roepen, opdat zij over hem een gebed uitspreken en hem met olie zalven in de naam des Heren.