Aanhalingen betreffende Abraham

Zijn geloof in Gods belofte dat hij de vader van vele volkeren zou worden worden werd hem tot gerechtigheid gerekend.

Genesis 15:5-6
Toen leidde Hij hem naar buiten, en zeide: Zie toch op naar de hemel en tel de sterren, indien gij ze tellen kunt; en Hij zeide tot hem: Zo zal uw nageslacht zijn. En hij geloofde in de Here, en Hij rekende het hem toe als gerechtigheid.
Jesaja 41:8
Maar gij, Israël, mijn knecht, Jakob, die Ik verkoren heb, nakroost van mijn vriend Abraham,
Romeinen 4:3
Want wat zegt het schriftwoord? Abraham geloofde God en het werd hem tot gerechtigheid gerekend.
Romeinen 4:9z
Wij zeggen immers: Het geloof werd Abraham tot gerechtigheid gerekend.
Romeinen 4:18-22
En hij heeft tegen hoop op hoop geloofd, dat hij een vader van vele volken zou worden, volgens hetgeen gezegd was: Zo zal uw nageslacht zijn. En zonder te verflauwen in het geloof heeft hij opgemerkt, dat zijn eigen lichaam verstorven was, daar hij ongeveer honderd jaar oud was, en dat Sara's moederschoot was gestorven; maar aan de belofte Gods heeft hij niet getwijfeld door ongeloof, doch hij werd versterkt in zijn geloof en gaf Gode eer, in de volle zekerheid, dat Hij bij machte was hetgeen Hij beloofd had ook te volbrengen. Daarom ook werd het hem gerekend tot gerechtigheid.
(„Παρ ελπιδα επ ελπιδι” is beter vertaald als „met hoop bovenop hoop”, met groeiende hoop (επι van accumulatie). De nadruk ligt hier op een geloof dat gestaag groeit, en niet afneemt.)
Galaten 3:6
Op dezelfde wijze heeft ook Abraham God geloofd en het is hem tot gerechtigheid gerekend.
Jakobus 2:22-23
Daaruit kunt gij zien, dat zijn geloof samenwerkte met zijn werken, en dat dit geloof pas volkomen werd uit de werken; en het schriftwoord werd vervuld, dat zegt: Abraham geloofde God en het werd hem tot gerechtigheid gerekend, en hij werd een vriend van God genoemd.

Isaäk is de zoon der belofte.

Genesis 21:9-12
Toen zag Sara, dat de zoon van Hagar, de Egyptische, die zij Abraham gebaard had, spotte, en zij zeide tot Abraham: Jaag die slavin met haar zoon weg, want de zoon van deze slavin zal niet erven met mijn zoon, met Isaak. Dit nu mishaagde Abraham zeer ter wille van zijn zoon. Maar God zeide tot Abraham: Laat dit niet kwaad zijn in uw ogen, om de jongen en om uw slavin; in alles wat Sara tot u zegt, moet gij naar haar luisteren, want door Isaäk zal men van uw nageslacht spreken.
Romeinen 9:6-7
Maar het is niet mogelijk, dat het woord Gods zou vervallen zijn. Want niet allen, die van Israël afstammen, zijn Israël, en zij zijn ook niet allen kinderen, omdat zij nageslacht van Abraham zijn, maar: Door Izak zal men van nageslacht van u spreken.
Galaten 4:30
Maar wat zegt het schriftwoord? Zend de slavin weg met haar zoon, want de zoon der slavin zal in geen geval erven met de zoon der vrije.
Hebreeën 11:17-18a
Door het geloof heeft Abraham, toen hij verzocht werd, Isaak ten offer gebracht, en hij, die de beloften aanvaard had, wilde zijn enige zoon offeren, hij, tot wie gezegd was: Door Izak zal men van nageslacht van u spreken.