De stijlfiguren der parallellie

Een belangrijke klasse van stijlfiguren is gebaseerd op herhaling of verdubbeling: het meer dan eens laten voorkomen van hetzelfde. Dit „zelfde” kan een tekst, een betekenis, of een structuurelement zijn. Hier worden enige van die stijlfiguren behandeld. (Zie ook de stijlstructuurrefrein.)

Parallellie kan zeer kleine tot zeer grote stukken tekst behelzen, en van direct opeenvolgende tot zeer ver uiteenliggende passages betreffen.

Zo komt de inhoud van de brief van Paulus aan de Efeziërs overeen met die van zijn brief aan de Kolossenzen. En op het niveau van de Heilige Geest als auteur kunnen we zelfs de vier Evangeliën, of de boeken der Koningen en Kronieken, als parallellen beschouwen.

Parallellie is een der machtigste hulpmiddelen bij het doorgronden van een tekst, omdat het ene lid een commentaar is op het andere. Hier legt in de meest directe zin de Bijbel de Bijbel uit. Voor een uitgebreid voorbeeld zie Filippenzen 3:12.

Een kort voorbeeld.

Johannes 3:34z
Hij geeft de Geest niet met mate.

Wie geeft wie de Geest niet met mate? Het antwoord volgt als we zien dat deze uitspraak in parallellie met Johannes 3:35 staat: het gaat hier om wat God Jezus geeft. Dit vers weerspreekt dus niet de vele verzen waarin mensenGods Geest met mate ontvangen, maar verklaart wel Johannes 7:39: doordat Jezus de Geest in Diens totaliteit bezat, kon niemand anders daar een deel van ontvangen.

Hier speelt ook een eerdere parallel, het contrast uit Johannes 3:30-31: deze verzen beschrijven de grootheid van Jezus versus de kleinheid van Johannes. Ook vanuit die context is het duidelijk dat vers 34 aangeeft waarin Jezus van gewone stervelingen als Johannes verschilt.

In algemener opzicht is dit contrast groot-klein het thema van geheel Johannes 3. De Farizeeën zagen zichzelf groot, en Jezus klein. Nicodemus heeft weliswaar het inzicht dat Jezus groot is (Johannes 3:2), maar moet nog leren dat hijzelf klein is (Johannes 3:10). Evenzo hadden de discipelen van Johannes het nog niet door (Johannes 3:26), maar Johannes zelf wel (Johannes 3:30).

Of neem Jesaja 34:1, waar de parallellie de betekenis van het Hebreeuwse melo, volheid verduidelijkt: het gaat om alles wat de wereld voortgebracht heeft. „Melo” komt in die combinatie verder voor in Deuteronomium 33:16, 1 Kronieken 16:32, Psalmen 24:1, Psalmen 50:12, Psalmen 89:11, Psalmen 96:11, Psalmen 98:7, Jesaja 8:8, Jesaja 31:4, Jesaja 42:10, Jeremia 8:16, Jeremia 47:2, Ezechiël 12:19, Ezechiël 19:7, Ezechiël 30:12, Ezechiël 32:15, Micha 1:2, en in andere zin in Genesis 48:19, Exodus 9:8, Exodus 16:32, Exodus 16:33, Leviticus 2:2, Leviticus 5:12, Leviticus 16:12, Numeri 22:18, Numeri 24:13, Richteren 6:38, 1 Samuël 28:20, 2 Samuël 8:2, 1 Koningen 17:12, 2 Koningen 4:39, Prediker 4:6, Jesaja 6:3, Ezechiël 41:8, Amos 6:8.