Antwoorden

Ah ! C'est une belle hypothèse ; ça explique beaucoup de choses” (Joseph Louis Lagrange over God, volgens Augustus De Morgan: A budget of paradoxes, The Atheneum 17, 1864).

De mogelijkheid van het scheppen op zich wordt aangetoond door het boomargument.

In hoeverre kan een transcendent wereldbeeld antwoorden op de vragen en eisen van de protomethodologie? Als algemene heuristische regel kunnen we kijken naar onze eigen dromen. Van die dromen zijn wij zelf de transcendente geest, dus daar hebben wij een direct voorbeeld van hoe zo'n geest feiten over een wereld waar kan maken.

Kennis a priori
Kan ons door die geest gegeven zijn, zoals ook wij de personen in onze dromen meestal een geloof in het bestaan van hun wereld (onze droomwereld), en zo voort, meegeven (Prediker 3:11: Toen God de mensen schiep „heeft Hij de eeuw in hun hart gelegd”).
Een volmaakte geest weet van zichzelf dat hij volmaakt is, want dat is immediate kennis. Al mijn gedachten zijn ook gedachten van God, dus ook ik kan (als God mij laat delen in die wetenschap) weten dat God volmaakt is, alwetend is, eerlijk is, en mij wetenschap verschaft. Dat laatste weet ik niet in eerste instantie als conclusie uit die eerdere punten, maar is even onmiddellijk als die eerste punten.
God geeft ons wat Roy Abraham Varghese „sapiential sense” noemt.
Lokale informatiearmoede
Dit kan door die geest verzorgd zijn, met daarbij het „halve vertrouwen” in inductie — we gebruiken het maar weten ook dat het kan falen. Dat halve wantrouwen blijkt gerechtvaardigd, want er is geen universele informatiearmoede.

Voor al deze zaken geldt: wil dat vertrouwen zelf redelijk zijn, dan moet hij ons ook de mogelijkheid geven te weten te komen dat hij bestaat en dat gedaan heeft, zodat we een coherent wereldbeeld kunnen hebben waarin ons vertrouwen gerechtvaardigd is. Dat betekent ook dat die geest zelf betrouwbaar moet zijn.

((Te doen: de absolute waarheid is te groot voor een eindige geest, daarom moet die kennis komen van een autoriteit die wel oneindig is.))

Tegenwerping (God eigenschapsloos):
Iemand is dapper als hij dappere daden verricht, en zo voort. Een lichaamsloze geest kan niet handelen, en heeft dus geen eigenschappen.
Antwoord:
Eerst even dit: er zijn natuurlijk talloze andere eigenschappen — de verzameling priemgetallen heeft ook geen lichaam (zelfs niet in de wiskundige betekenis), maar heeft wel allerlei eigenschappen. Maar ook anderszins klopt de vooronderstelling niet. De transcendente geest van een wereld kan juist meer handelen dan enige agent binnen die wereld. Ik kan in mijn droom laten zijn of gebeuren wat ik wil, en daarmee kan ik goed of kwaad, coherent of wanordelijk, streng of verwennend, en zo voort, zijn voor de personen binnen die droom. In zekere zin is ieder lichaam binnen die droom mijn lichaam: ik heb er meer zeggenschap over dan de immanente eigenaar van dat lichaam.

((Te doen.))

Ontiek versus economiek. Ontisch kunnen we niet veel over God zeggen — zelfs wellicht niet dat Hij transcendent is. Economisch kunnen we daarentegen logica gebruiken, en zo over God redeneren. Ontiek ligt aan gene, economiek aan deze zijde van de limiet.

Tegenwerping (Verklaring strijdt met transcendentie):
Verklaring volgt uit generalisatie, uit verkorting van de beschrijving. Dat strijdt met een unieke God die ongelijk is aan wat we verder ook maar kennen.
Antwoord:
Dat zou waar zijn als we het boomargument niet hadden. We hebben een analogie in onze dromen, en de dromen van de dromers in onze dromen.
Verder blijkt dat de godshypothese veel verklaart dat in een immanent wereldbeeld onverklaarbaar blijft, en wel in termen die in dat immanente beeld ook noodzakelijk zijn om droomwerelden te verklaren.

De transcendente geest verklaart „de onredelijke effectiviteit van de wiskunde”, en algemener de effectiviteit van taal als midden tot beschrijving van de wereld: taal en wiskunde zijn (economisch gezien) de constructen in termen waarvan de transcendente geest de wereld denkt. Vergelijk dit met de taal waarin core wars de agenten, en dus de wereld, beschrijft. Daarmee is ook de redelijkheid van het taalkundig idealisme verklaard: taal is inderdaad prieur aan de werkelijkheid.

Betekenis is op verschillende wijzen gegrond in de transcendente geest. Enkel vanuit die geest vallen absolute verwijzingen te geven. Intentie en gedachteninhoud worden „overgeërfd” van die geest. En zo voort.

Naturalistische ervaring is het gevolg van tertiair waarnemen — dat reduceert het waargenomene totdat het slechts materie is. Vandaar dat we geest, vrijheid, plicht, en zo voort vooral introspectief waarnemen. Waarachtig secundair waarnemen (dus direct op geestesniveau, niet door het materiefilter) kan ons diezelfde zaken in anderen (en in het bijzonder in God) tonen.