Transcendente wereldbeelden

Het transcendentisme blijkt een antwoord te kunnen bieden op de protomethodologische vragen, onder bepaalde stringente voorwaarden. Die voorwaarden maken dat de meeste vormen van transcendent wereldbeeld alsnog niet voldoen.

Verschillende wereldbeelden met één of meer bovennatuurlijke geesten of goden zijn niet transcendent maar immanent. Deze worden hier behandeld. Ook is er de optie van een onpersoonlijke transcendente kracht.

Tegenwerping (Ontwaken misdadig):
Als droomwerelden niet wezenlijk verschillen van onze werkelijkheid, is het een misdaad wakker te worden als men van hoogstaande personen droomt — immers, men pleegt dan massamoord.
Antwoord:
Dat is een misverstand. Wanneer men (in onze tijd) droomt of niet heeft niets met de tijd in de droomwereld te maken. Men kan een verhaal achteruit dromen (denk aan wat er gebeurt in de geest van de kijker naar een film als „Memento”), en een droom hervatten. De personnages in de droom sterven evenmin bij ontwaken als de peronnages in een boek sterven als de auteur even een pauze neemt van het schrijven. De tijd in een gedroomde wereld spruit ook voort uit de geest van de dromer — een dromer kan ook een tijdloze wereld, of een wereld met cyclische of nog andere tijd dromen.
Dit is waar voor de solipsist en de transcendentist. Voor de naturalist echter geldt dit wel voor droomwerelden, maar niet voor onze werkelijkheid. Daar is tijd niet een organisatie die door de hogere geest aangebracht wordt, maar een dimensie vergelijkbaar met de ruimtelijke dimensies. Daaruit volgt dan het probleem van de tijdspijl: waarom beleven wij de tijd in één richting? Vergelijkbare veragen ontstaan rond de schepping van het heelal en de toename van de entropie.
Tegenwerping (Transcendente anthropie):
De hele vraagstelling van dit boek is een vorm van transcendente anthropie: als de wereld anders was geweest (zonder de juiste God) hadden wij niet betrouwbaar kunnen denken, en dus moet ze zo (met die God) zijn. Als het sterke anthropische principe niet volstaat is er meer uitleg nodig, en als het wel volstaat stort het anthropisch argument in.
Antwoord:
Dat is tot op zekere hoogte waar, maar er is een cruciaal verschil: waar de immanente anthropische waarden op zich toevallig schijnen — er lijkt geen intrinsieke reden waarom die waarden zouden optreden — zijn de transcendente anthropische waarden, als we die zo mogen noemen, a priori redelijk. We hebben geen geest van een arbitraire, nauwkeurig beperkte, goedheid nodig, maar een geest van maximale goedheid. En evenzo voor alle andere waarden: ze zoeken een excellent wezen. Het is te verdedigen dat een excellent wezen minder verklaring nodig heeft dan een niet-excellent wezen — mogelijk volstaat zelfs een verklaring van lengte nul.

((Te doen: strakker opzetten. Willen wij kunnen weten, dan moet de transcendente geest betrouwbaar zijn — en vandaaruit kunnen we een collectie onbetrouwbare geesten verwerpen. De kenbron moet waarheid bevatten en die waarheid aanbieden, dus niet onwetend zijn of liegen. Ook moet hij zijn eigen bestaan bekend maken, zo dat wij kunnen weten dat ons weten betrouwbaar is.))