Heilꜛ
Tot hier toe hebben we de vragen vrij afstandelijk benaderd, maar nu willen we een persoonlijkere vraag stellen: wat betekent dit alles voor ons? Is er een leven na de dood? Is er een oordeel? Moeten we iets vrezen? Mogen we iets hopen?
De theoretisch houdbare posities die we gevonden hebben zijn totaal nihilisme (niets bestaat), rationeel nihilisme (geen denken mogelijk), solipsisme (slechts ik besta) en sommige vormen van transcendentisme (er is een transcendente geest).
Hier wordt die laatste positie opgenomen, en die transcendente geest (die we God zullen noemen) aan een nadere beschouwing onderworpen. Wat kunnen we stellen over Diens aard en gedrag?
Voor een deel hebben we dat al bij ons eerste onderzoek ontdekt: die God is almachtig, algoed, en zo voort. Dat zijn echter vrij abstracte begrippen, en het zou fijn zijn als we meer konden ontdekken. Nu hebben we gezien dat die God transcendent is, en dus door ons niet zo maar te onderzoeken valt. We zullen dus heel zorgvuldig te werk moeten gaan.
Daarenboven staan we voor een schijnbaar dilemma: ons denken heeft ons een goede en volmaakte God doen vinden, maar de wereld om ons heen lijkt nou niet bepaald het product van zo'n goede en volmaakte God. Dat levert minstens drie vragen op: hoe kan er bij een goed en almachtig God kwaad in de wereld zijn, hoe kan God tegelijk volmaakt zijn in liefde en in rechtvaardigheid als hij ons oordeelt, en hoe is een einde van het kwaad mogelijk als er verschillende confligerende willen bestaan.
((Dit deel herordenen. Er zijn drie vragen hier: hoe valt het kwaad te rijmen met een goede God; hoe verhoudt onze wil zich tot die van God, en hoe kan God goed zijn voor slechte mensen. De eerste twee vragen leveren een taxonomie van de wilsverhoudingen; de derde een van Gods houding jegens ons.))
((Inwerken.))
Één van de manieren waarop God Zich bekend heeft gemaakt is in de wereldꜛ. Dat is niet enkel de natuurꜛ, maar omvat ook onze eigen bouw. Daarbij behoren dus ook de eerdere gegevens, zoals het feit dat wij vertrouwen in de rede hebben — nu wij weten dat dit vertrouwen (en alles wat we verder aan vragen overdacht hebben) ons door God gegeven is kunnen wij het opnieuw beschouwen, nu als een zelfopenbaring van God aan ons.
Uit het soort dingen dat wij weten kunnen wij het één en ander afleiden omtrent hoe God is.
Onder mensen bestaat een enorme variëteit aan wereldbeelden, en geen enkel wereldbeeld wordt ook maar door bij benadering een meerderheid aangehangen. Als we hieruit de conclusie trekken dat het juiste wereldbeeld niet kenbaar is vervallen we in een fataal argument, dus die optie staat niet open als we in de rede geloven. We mogen daarom aan de lijst van eisen voor een betrouwbaar wereldbeeld toevoegen dat het verklaart waardoor zo weinigen het juiste wereldbeeld gevonden hebben — en dat verklaart op een wijze die niet leidt tot wantrouwen in ons eigen wereldbeeld (zoals een antwoord als „God geeft het nou eenmaal aan sommigen wel, en aan anderen niet, de waarheid de kennen” zou doen, want wie zegt dat ik dan niet zo'n uitgeslotene ben?).