Tijd

De geest die de tijdelijke wereld geschapen heeft met ons daarin, heeft ook de kennis van die tijd, en ons vertrouwen in die kennis, in onze geest gelegd. Dit betreft zowel het bestaan van de tijd (de realiteit van verleden en toekomst, de betrouwbaarheid van ons geheugen) als de tijdspijl.

Ook hier geldt geldt: wil dat vertrouwen zelf redelijk zijn, dan moet hij ons ook de mogelijkheid geven te weten te komen dat hij bestaat en dat gedaan heeft, zodat we een coherent wereldbeeld kunnen hebben waarin ons vertrouwen gerechtvaardigd is. Dat betekent ook dat die geest zelf betrouwbaar moet zijn.

((Te doen.))

De basale betrouwbaarheid van ons geheugen — dit is volstrekt onbewijsbaar.

In John McTaggart Ellis McTaggarts termen: A-tijd voor ons; B-tijd voor God. Endurantisme vs. perdurantisme. Presentisme.

Tegenwerping (Tijdloos impliceert onwetend):
Zoals Arthur Prior stelde in zijn artikel The Formalities of Omniscience kan een tijdloos wezen nooit weten of het vandaag 4 juli is. Daarmee is hij niet alwetend.
Antwoord:
Dat is onjuist. Zo'n wezen kan weten voor welke tijdsperioden die bewering waar is, en voor welke onwaar. De betekenis van „nu” (of „hier”) is waarnemerafhankelijk, dus hij zal per waarnemer weten of het voor die waarnemer waar is.
Daarenboven kan hij als persoon de verstrijkende tijd kennen, en bijvoorbeeld blij zijn dat het eindelijk zondag is.
Er is ook een specifiek Christelijk antwoord.
Tegenwerping (Tijdloosheid fnuikt persoonlijkheid):
Maar een tijdloos God is onpersoonlijk, want hij kan niet interageren. Interactie vooronderstelt tijd, en is een essentieel kenmerk van persoonlijkheid.
Antwoord:
Hier speelt de transcendentielimiet. God is ontisch tijdloos, maar economisch persoonlijk. Of een begrip als „persoon” betekenis heeft op het ontische niveau is voor ons niet na te gaan, behoudens door openbaring.
Dit antwoord heeft ook een specifiek Christelijke variant.