Solipsisme

De positie dat ik het enige ben dat onafhankelijk bestaat, een solipse. Een solipsist is iemand die meent een solipse te zijn — maar conceptueel zijn zowel de solipsist die geen solipse is als de solipse die geen solipsist is mogelijk.

Daar ik een geest ben, kan ik door fantasie werelden en wetten scheppen, maar die zijn dan afhankelijk van mij, en ik sta boven hen. Dit betekent onder meer dat ik niet beperkt wordt door enige ethische regel, want ook daar sta ik boven.

Blijkbaar heb ik mijn eigen bestaan gewild, en wel precies dit bestaan, want er is niets of niemand anders dat daar de oorzaak van zou kunnen zijn. En ook een geheel oorzaaksloos ontstaan is niet mogelijk, want daarmee zou dat ontstaan zelf een kracht buiten mij zijn — neen, ik heb mijzelf gewild.

Tegenwerping (Solipsisme verklaart minimaal):
Solipsisme levert de meest compacte verklaring van mijn ervaring.
Antwoord:
Niet van de mijne. In eerste instantie is de solipsistische verklaring even lang als een transcendentistische verklaring met de wortel direct boven ons. Die laatste verklaring wordt iets langer doordat ik speciaal moet worden aangewezen als degene die die ervaring ondergaat (ik ben niet meer de wortel), maar vervolgens veel korter doordat de gehele verklaring waarom ik geen totaal meesterschap over de wereld heb wegvalt — een almachtig God heeft dat wel (en daarmee heeft een almachtig God altijd een eenvoudiger verklaring dan een beperkte God).

((Toevoegen: de pseudo-solipsistische posities die volgen uit het niet kunnen kennen van de Dinge an sich: dat wij de structuur a priori opleggen aan de wereld. Als wij eenmaal waar en onwaar opleggen is de scheidsmuur met het solipsisme flinterdun geworden, en wellicht niet houdbaar. Zo leidt naturalisme (als op zich onhoudbare positie) tot moeitevol solipsisme (waarbij men erkent geen meester van de werkelijkheid te zijn). Ook het „gemeenschappelijk solipsisme”, dat de gemeenschap de waarheid bepaalt, hier toevoegen, plus aantonen dat dit tot waarachtig solipsisme reduceert.

Soms wordt de term „solipsisme” ten onrechte gebruikt voor henonoëtisme.

Wij menen een buitenwereld waar te nemen. Dat die buitenwereld bestaat is de eenbvoudigste verklaring daarvoor. Maar in dromen menen we ook een buitenwereld waar te nemen, en op ons niveau bestaat die wereld niet, dus we hebben ook een reden die verklaring te wantrouwen. (In feite is de droomervaring zeer nauw verwant aan het solipsisme, als we het bestaan van een werkelijke wereld en van een transcendente geest negeren.)

George Edward Moores twee-handenargument voor het bestaan van een buitenwereld stelt dat als het aanwijzen van zetfouten in een boek het bestaan van die zetfouten bewijst, het aanwijzen van handen het bestaan van die handen bewijst. Het bewijs voor het bestaan van die zetfouten of handen vooronderstelt echter het bestaan van een buitenwereld. Als ik in een droom zetfouten aanwijs bewijst dat ook niet dat die fouten op mijn niveau bestaan. Moores argument hangt op het feit dat hij claimt weliswaar niet te kunnen bewijzen maar wel te weten dat hij niet droomt, en zo voort. Dat maakt zijn premissen waar, en dan volgt de conclusie trivialiter. Als Moore gelijk heeft dat wij dat kunnen weten, dan kunnen wij weten dat het solipsisme onwaar is — maar enkel onder het transcendentisme kunnen wij dat weten. Zonder die dubieuze claim zou het argument niet aan de contraire toets voldoen.

Het argument dat wij weten dat dromen bedrog zijn gaat niet op: zolang wij dromen hoeven wij dat niet te weten, en die dromen zijn enkel bedrog in relatie met een hogere buitenwereld. Zonder hogere buitenwereld kan een droom geen bedrog, niet onwaar zijn.))