Nederlandseꜛ woordenꜛ en hun Griekse equivalenten
De betekenis van Griekse woorden dekt vaak niet precies die van de meest nabijkomende Nederlandse woorden. Wij noemen hier enige voorbeelden van begrippen die ieder door verscheidene, in betekenis verschillende, Griekse woorden worden gedekt.
Altijdꜛ
- Αειꜛ
- Telkensꜛ, iedere keer, nooit ontbrekend. Handelingen 7:51, 2 Korinthiërs 4:11, 2 Korinthiërs 6:10, Titus 1:12, Hebreeën 3:10, 1 Petrus 3:15, 2 Petrus 1:12, en in sommige handschriften Marcus 15:8.
- Αιδιοςꜛ
- Steedsꜛ, de gehele periode durend, zonder onderbreking. Romeinen 1:20, Judas 6. Afgeleid van αει.
- Αιωνιςꜛ
- De αιων durend. Via αιων afgeleid van αει.
- Παντοτεꜛ
- In alle voorkomende gevallen, zonder uitzondering, wanneer ook maar.
Anderꜛ
- Αλλοςꜛ
- Een andere exemplaar van dezelfde klasse.
- Ἑτεροςꜛ
- Andersoortig.
- Πτωχοςꜛ
- Eigenlijk „bedelaar”ꜛ. Een minachtend woord, zoiets als ons „schooier”ꜛ. Algemeen gebruikt in het Nieuwe Testament, onder meer in de zaligsprekingenꜛ.
- Πενηςꜛ
- Eigenlijk „wie hard moet werken”, namelijk voor zijn brood. Neutraal. Slechts in 2 Korinthiërs 9:9. Hiervan afgeleid πενιχροςꜛ, armoedigꜛ, behoeftigꜛ. Enkel in Lukas 21:2.
Beginꜛ
- Αρχηꜛ
- Dat wat voorafgaat aan de zaak. ((Te doen: eigen pagina voor αρχη.))
- προτοςꜛ
- Het voorste, eerste deel van de zaak.
Bekeren, zichꜛ
- Επιστρεφωꜛ
- Naar iets toewendenꜛ; in de betrokken vorm: zich naar iets toewenden, zich omdraaienꜛ, zich bekeren, terugkerenꜛ. 35x. Hiervan afgeleid is επιστροφηꜛ (enkel in Handelingen 15:3), bekeringꜛ.
- Μετανοεωꜛ
- Van νους, gedachten, veranderen. 34 x. Daarvan afgeleid μετανοιαꜛ, verandering van gedachten. 24x.
Boekꜛ
- Βιβλοςꜛ
- Mattheüs 1:1, Marcus 12:26, Lukas 3:4, Lukas 20:42, Handelingen 1:20, Handelingen 7:42, Handelingen 19:19, Filippenzen 4:3, Openbaring 3:5, Openbaring 20:15.
- Βιβλιονꜛ
- Mattheüs 19:7, Marcus 10:4, Lukas 4:17, Lukas 4:20, Johannes 20:30, Johannes 21:25, Galaten 3:10, 2 Timotheüs 4:13, Hebreeën 9:19, Hebreeën 10:7, Openbaring 1:11, Openbaring 5:1, Openbaring 5:2, Openbaring 5:3, Openbaring 5:4, Openbaring 5:5, Openbaring 5:8, Openbaring 5:9, Openbaring 6:14, Openbaring 10:8, Openbaring 13:8, Openbaring 17:8, Openbaring 20:12, Openbaring 21:27, Openbaring 22:7, Openbaring 22:9, Openbaring 22:10, Openbaring 22:18, Openbaring 22:19.
- Βιβλιαριδιονꜛ
- Boekjeꜛ. Enkel in Openbaring 10:2, Openbaring 10:9-10.
Eeuwꜛ
- Αιωνꜛ
- (Zie ook tijdperk der tijdperken.)
- Κοσμοςꜛ
Gehoorzamenꜛ
- ὑπακουωꜛ
- Luisterenꜛ, vandaar: ‚luisteren naar een bevel’. Gebruikt voor kinderen (Efeziërs 6:1) en slaven (Efeziërs 6:5). 21x
- ὑποτασσωꜛ
- Onder iemand plaatsen. In de betrokken vorm dus: zich onderwerpenꜛ. Gebruikt voor echtgenoten (Efeziërs 5:21). 31x
Goedꜛ
- Αγαθοςꜛ
- Goed, weldoendꜛ.
- Καλοςꜛ
- Goed en schoonꜛ, in innerlijke harmonieꜛ.
Kennenꜛ
- Γινωσκωꜛ
- Leren kennen, te weten komen
- Οιδαꜛ
- Eigenlijk „(in)gezien hebben”, vandaar soms „persoonlijk kennen” (Mattheüs 26:72), maar meestal „doorhebben”ꜛ, „weten”ꜛ.
Kruisꜛ
- Σταυροςꜛ
- Ξυλονꜛ
Netꜛ
- Αμφιβληστρονꜛ
- Een rond net, aan de uiteinden met steentjes verzwaard, dat vanaf de oever geworpen wordt door het bij het midden op te pakken, dan „uit te wringen”, en vervolgens met een draaiende beweging weg te gooien. Door de middelpuntvliedende kracht opent het net zich, en de verzwaarde uiteinden dalen als eerste naar de bodem, zodat het net zich als een halve bol om de vangst sluit. Aan het centrum van het net is een koord bevestigd, en door subtiel manoeuvreren met dit koord wordt het net gesloten en naar de oever getrokken. Enkel in Mattheüs 4:18 (in de Textus Receptusꜛ ook in Marcus 1:16).
- Δικτυνꜛ
- Min of meer hetzelfde net als het αμφιβληστρον. Mattheüs 4:20, Mattheüs 4:21, Marcus 1:18, Marcus 1:19, Lukas 5:2, Lukas 5:4, Lukas 5:5, Lukas 5:6, Johannes 21:6, Johannes 21:8, Johannes 21:11. Dit laatste gebruik is interessant: zoveel vissen in zo'n klein éénmansnet, en dat ene koord knapt niet! Wellicht wordt het in net Nieuwe Testament als een algemeen woord voor alle soorten netten gebruikt.
- Σαγηνηꜛ
- Een net bestaat uit segmenten, die van aan één kant bevestigde drijvers afhangen. Het wordt uitgezet vanuit twee boten, die steeds aan het uiteinde een nieuw segment bevestigen. Deze boten varen elk de helft van een cirkel, zodat het net uiteindelijk een cirkelvormig gebied omsluit. Dan wordt het net langzaam ingehaald, zodat de cirkel steeds kleiner wordt en de zich binnen het net bevindende vissen (plus allerlei drijvende en zwevende rommel) opeengedreven worden. Alleen in Mattheüs 13:47. Vergelijk ook Habakuk 1:15-17.
- Etymologie: Hiervan komt ons woord zegenꜛ (het visnet).
Nieuwꜛ
- Καινοςꜛ
- Niet tevoren bekend: ongehoordꜛ, ongekendꜛ.
- Νεοςꜛ
- Jongꜛ: frisꜛ, versꜛ.
- Etymologie: verwant met Nederlands „nieuw” en „nu”ꜛ (= „vers gebeurd”), en gebruikt als voorvoegsel neo-ꜛ.
Rotsꜛ
- Λιθοςꜛ
- 'steen'ꜛ
- Πετραꜛ
- Een rotsbodemꜛ of rotspuntꜛ, deel van de bodem.
- Πετροςꜛ
- Een losse grote keiꜛ of los rotsblokꜛ.
Tempelꜛ
- Ἱερονꜛ
- Heiligdomꜛ, het gehele tempelgebiedꜛ, al wat ἱεροςꜛ is.
- Ναοςꜛ
- Tempel, het heilige gebouw in engere zin.
Verzoenenꜛ
- Ἱλασκομαιꜛ
- Καταλλασσωꜛ
- Eigenlijk „wisselenꜛ, van geld, of van een vijand naar vriend.
Waarꜛ
- Αληθηςꜛ
- Waar tegenover onwaar. Johannes 3:33: God kan niet liegen.
- Αληθινοςꜛ
- Echtꜛ, werkelijkꜛ, wezenlijkꜛ, tegenover namaak, kopie, afschaduwing, symbolisch. 1 Thessalonicenzen 1:9: God is geen afgod.
Woordꜛ
- Λογοςꜛ
- Opsomming, woord in samenhang (Frans: parole, Duits: Wort-Worte), rede, leer (vandaar dat zoveel vakken een naam op -logie hebben). 329x
- Ῥημαꜛ
- Een los woord (Frans: mot, Duits: Wort-Wörter), een losse uitspraak, een onderwerp. 70x
Zondeꜛ
- Ανομιαꜛ
- Wetteloosheidꜛ
- Ἁμαρτιαꜛ
- Van ἁμαρτανω, (zijn doel) missenꜛ, misschietenꜛ, niet raken.
- Ασεβειαꜛ
- goddeloosheidꜛ, verwant met σεβομαιꜛ, ontzag hebbenꜛ, vererenꜛ.
- Παραβασιςꜛ
- Een grens overschrijdenꜛ, over de schreef gaan.