Rots

In het Hebreeuws.

Eben
Bruikbare steen. 272x in 238 verzen.
Keph
Een kei als onderdeel van een steenhoop — enkel in het meervoud. Het beeld komt wel wat overeen met ons woord „puinhoop”: stenen die een bouwwerk zouden moeten vormen maar dat momenteel niet doen.
Job 30:6
In huiveringwekkende dalen moeten zij wonen, in aardholen en rotskloven;
Jeremia 4:29
Voor het rumoer van ruiter en boogschutter is het gehele land op de vlucht; zij zijn gegaan in de kreupelbossen en geklommen op de rotsen; elke stad is verlaten, er is niemand meer, die erin woont.
Challamiysh
Harde steen.
Deuteronomium 8:15
Deuteronomium 32:13
Job 28:9
Psalmen 114:8
Jesaja 50:7
Rekes
Enkel in Jesaja 40:4
Har
berg.
Tsur
Sela
Feitelijk hetzelfde als tsur, maar met iets meer de betekenis van locatie, (verblijf)plaats, plek waar zich iets of iemand bevindt.

De betekenisovereenkomst tussen sela en tsur blijkt ook uit hun gebruik in parallellen (zie ook Massa en Meriba.

Richteren 6:20-21a
De Engel Gods zeide tot hem: Neem het vlees en de ongezuurde broden en leg ze op deze rots {= sela} en giet het vleesnat uit. En hij deed dat. Toen strekte de Engel des Heren de staf die hij in de hand hield, uit en raakte met het uiteinde het vlees en de ongezuurde broden aan; en vuur steeg op uit de rots {= tsur} en verteerde het vlees en de ongezuurde broden.
2 Samuël 22:2-3
Hij zeide: O, Here, mijn steenrots {= sela}, mijn vesting en mijn bevrijder, mijn God, de Rots {= tsur}, bij wie ik schuil, mijn schild, hoorn mijns heils, mijn burcht, mijn toevlucht, mijn verlosser; van geweld hebt Gij mij verlost.
Psalmen 18:3
o Here, mijn steenrots {= sela}, mijn vesting en mijn bevrijder, mijn God, mijn Rots {= tsur}, bij wie ik schuil, mijn schild, hoorn mijns heils, mijn burcht.
Psalmen 31:3z-4
Wees mij tot een beschuttende rots {= tsur}, tot een sterke vesting om mij te redden; want Gij zijt mijn steenrots {= sela} en mijn vesting, en om uws naams wil zult Gij mij voeren en leiden.
Psalmen 71:3
Wees mij tot een rots {= tsur} ter woning, waarheen ik bestendig kan gaan, die Gij beschikt hebt tot mijn redding, want mijn rots {= sela} en mijn vesting zijt Gij.
Jesaja 2:21
bij zijn vlucht in de rotsholten {= holten der tsur} en in de bergspleten {spleten der sela} vanwege de verschrikking des Heren en de luister zijner majesteit, wanneer Hij opstaat om de aarde te verschrikken.

In het Grieks.

Λιθος
'steen'
Πετρα
Een rotsbodem of rotspunt, deel van de bodem.
Πετρος
Een losse grote kei of los rots­blok.
Σπιλας
rif, klip, een onder de golven verborgen rots. Alleen in Judas 12, waar het ten onrechte met schandvlek wordt vertaald, door verwarring met σπιλος, dat in de corresponderende passage 2 Petrus 2:13 (en in Efeziërs 5:27) gebruikt wordt.