Jezus als fundament van de tempel der gemeente

De grondslag van deze tempel is Jezus, God.

1 Korinthiërs 3:10-11
Naar de genade Gods, die mij gegeven is, heb ik als een kundig bouwmeester het fundament gelegd, waarop een ander voortbouwt. Maar ieder zie wel toe, hoe hij daarop bouwt.
Want een ander fundament, dan dat er ligt, namelijk Jezus Christus, kan niemand leggen.
2 Korinthiërs 6:16
Welke gemeenschappelijke grondslag heeft de tempel Gods met afgoden? Wij toch zijn de tempel van de levende God, gelijk God gesproken heeft: Ik zal onder hen wonen en wandelen, en Ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn.

In uitgebreidere zin maken weliswaar alle apostelen deel uit van dit fundament.

Romeinen 15:20
Efeziërs 2:19-20
Zo zijt gij dan geen vreemdelingen en bijwoners meer, maar medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods, gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl Christus Jezus zelf de hoeksteen is.
Openbaring 21:14
En de muur der stad had twaalf fundamenten en daarop de twaalf namen van de twaalf apostelen des Lams.
Zie ook Openbaring 21:19.
Hebreeën 11:10
(Deze fundamenten zijn gelegd door God.)

En Jacobus, Petrus, en Johannes zijn zelfs ieder een bijzondere bouwsteen, een steunpilaar op dit fundament.

Galaten 2:9
en toen zij de genade, die mij geschonken was, opmerkten, reikten Jakobus, Cefas en Johannes, die voor steunpilaren golden, mij en Barnabas de broederhand: wij zouden naar de heidenen, zij naar de besnedenen gaan.

Maar enkel Jezus is de πετρα, de rotsgrond.

Romeinen 9:32z-33
Zij hebben zich gestoten aan de steen des aanstoots, gelijk geschreven staat: Zie, Ik leg in Sion een steen des aanstoots en een rots der ergernis, en wie op hem zijn geloof bouwt, zal niet beschaamd uitkomen.
1 Petrus 2:7-8
U dan, die gelooft, geldt dit kostbare, maar voor de ongelovigen geldt: De steen, die de bouwlieden afgekeurd hadden, die is geworden tot een hoeksteen en een steen des aanstoots en een rots der ergernis, voor hen, die zich daaraan, in hun ongehoorzaamheid aan het woord, stoten, waartoe zij ook bestemd zijn.

Deze verzen verwijzen naar passages in Jesaja, waar „tsur” gebruikt wordt voor ‚rots’. (Voor ‚steen’ wordt eben gebruikt, dat ‚bruikbare steen’ betekent — om mee te bouwen, om op te richten, om te slingeren, als versiering‥)

Jesaja 8:14
Dan zal Hij tot een heiligdom zijn, en tot een steen, waaraan men zich stoot, en tot een rotsblok, waarover men struikelt, voor de beide huizen van Israël, tot een klapnet en tot een valstrik voor de inwoners van Jeruzalem.
Jesaja 28:16
Daarom, zo zegt de Here Here: Zie, Ik leg in Sion een steen ten grondslag, een beproefde steen, een kostbare hoeksteen van een vaste grondslag; hij die gelooft, haast niet.
(Andere vertaalmogelijkheid: ‚fundament’ in plaats van ‚grondslag’.)

In de volgende passage zal πετρα dan ook moeten worden gelezen als terugslaand „de Christus, de Zoon van de levende God”, en niet op „Petrus”.

Mattheüs 16:16-18
Simon Petrus antwoordde en zeide: Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God! Jezus antwoordde en zeide: Zalig zijt gij, Simon Barjona, want vlees en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar mijn Vader, die in de hemelen is. En Ik zeg u, dat gij Petrus zijt, en op deze petra zal Ik mijn gemeente bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen.

De boodschap van Jezus is dan dus: Petrus, ge zijt een goed bouwblok, en met u zal ik op Mijzelf de gemeente bouwen. Dit blijkt op verschillende wijzen. Het eerste is de woordkeus.

Een tweede is de parallelie in Jezus' antwoord in Mattheüs 16:17:

(1) vlees en bloed heeft u dat niet geopenbaard
(2) maar mijn Vader,
die in de hemelen is
(1) En Ik zeg u, dat gij Petrus zijt,
(2) en op deze petra zal Ik mijn gemeente bouwen
en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen.

Anderzijds blijkt het uit de wijze waarop Simon zelf de boodschap begrepen heeft.

1 Petrus 2:4-5
En komt tot Hem, de levende steen, door de mensen wel verworpen, maar bij God uitverkoren en kostbaar, en laat u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis, om een heilig priesterschap te vormen, tot het brengen van geestelijke offers, die Gode welgevallig zijn door Jezus Christus.

Petrus kan daar toch nauwelijks bedoeld hebben dat Jezus een steen is op het fundament van Petrus! En inderdaad, hij ziet in Jezus de hoeksteen waarop gebouwd moet worden.

1 Petrus 2:6-8
Daarom staat er in een schriftwoord: Zie, Ik leg in Sion een uitverkoren en kostbare hoeksteen, en wie op hem zijn geloof bouwt, zal niet beschaamd uitkomen. U dan, die gelooft, geldt dit kostbare, maar voor de ongelovigen geldt: De steen, die de bouwlieden afgekeurd hadden, die is geworden tot een hoeksteen en een steen des aanstoots en een rots der ergernis, voor hen, die zich daaraan, in hun ongehoorzaamheid aan het woord, stoten, waartoe zij ook bestemd zijn.

((Andere voorkomens van θεμελιος, fundament, grondslag, de onderste laag stenen van een gebouw: Lukas 6:48, Lukas 6:48-49, Lukas 14:29, Handelingen 16:26))

Het fundament van de leer: 1 Timotheüs 6:19, 2 Timotheüs 2:19, Hebreeën 6:1.