Spuwenꜛ
Het daadbeeld van spuwen uit minachting wordt door Job tot woordbeeld gemaakt.
- Job 17:6z
- en ik ben iemand, die men in het aangezicht spuwt.
- Job 30:10
- Zij verafschuwden mij, houden zich op een afstand van mij, en sparen mijn gelaat het speekselꜛ niet;
Een ander woordbeeld van minachtingꜛ is uitspuwenꜛ. Zo kan het land Kanaän zondaars uitspuwen, of Jezus lauwe volgelingen.
- Leviticus 18:25
- Het land toch werd verontreinigd en Ik vergold daaraan zijn ongerechtigheid zodat het land zijn inwoners uitspuwde.
- Leviticus 18:28
- opdat het land u niet uitspuwe, wanneer gij het verontreinigt, zoals het uitgespuwd heeft het volk, dat voor u was.
- Leviticus 20:22
- Neemt dan al mijn inzettingen en al mijn verordeningen nauwgezet in acht, opdat het land, waarheen Ik u breng om daarin te wonen, u niet uitspuwe.
- Openbaring 3:16
- Zo dan, omdat gij lauw zijt en noch heet, noch koud, zal Ik u uit mijn mond spuwen.
Uitspuwen als niet kunnen vasthouden.
- Job 20:15
- Schatten slokte hij in, maar hij moet ze weer uitspuwen, God drijft ze uit zijn buik.
- Spreuken 23:8
- de bete die gij gegeten hebt, zult gij uitspuwen, en uw vriendelijke woorden hebt gij verspild.
- Spreuken 25:16
- Hebt gij honig gevonden, eet zoveel als u voldoende is, opdat gij er niet te veel van krijgt en het uitspuwt.
Uitspuwen als kwaadaardigheid produceren.
- Psalmen 57:5
- Ik lig neder te midden van leeuwen, vlammen spuwende mensenkinderen; hun tanden zijn speer en pijlen, hun tong een scherp zwaard.
- Spreuken 23:32
- ten slotte bijt hij als een slang en spuwt gif als een adder.
Spuwen als deel van het beeld van de beker: Jeremia 25:27.
Nog anders: Job 7:19.