Ethiek

Een transcendente geest kan slechts betrouwbaar zijn als dat begrip betekenis heeft, dus als ethiek bestaat. Van de andere kant valt dat ook in te zien: wil waarheid bestaan, dan wij hebben de intellectuele plicht het als waar erkenbare (zoals een valide deductie) te aanvaarden. Dus zonder ethiek is er geen betrouwbare rede; de stelling dat er geen ethiek is leidt dus tot een fatale redenering).

De transcendente geest kan de wereld een zedepijl meegegeven hebben, en die aan ons geopenbaard hebben. Weer is het nodig dat hij ook openbaart dat hij dat gedaan heeft, zodat ons moreel besef redelijk verantwoord kan zijn.

((Dit moet nog beter doordacht worden: de basale eis „Weest goed!” (de zedeplicht zich aan de spelregels te houden) komt wel van God, maar de betekenis van „goed” (de regels zelf) volgt uit die pijl.))

((Te doen op deelpagina's — het materiaal onder de cynische geest moet hierheen.))

Een transcendente geest is goed voor ons als hij ons een geneigdheid en moreel besef geeft die overeenkomen met die morele structuur. Als volgens die structuur pijn goed is, is die geest goed als wij dan ook pijn willen, en pijn goed vinden. In zo'n wereld is er dan ook niets verwerpelijks aan het toebrengen van pijn.

((Merk op dat deze definitie de logica van onze wereld veronderstelt — goedheid van een transcendente geest is een vorm van consequentheid. Buiten onze wereld heeft een begrip als „goed” wellicht geen betekenis.

En: slechts die geest kan ons doen weten wat goed is, en wij moeten vertouwen dat die geest goed is, en dus niet liegt.))

((Te doen: ons moreel besef is ons verlangen conform te zijn aan God — wij willen zijn zoals Hij, en voelen dus de plicht goed te zijn.))

Eerder hebben we gezien dat zin uit doel volgt. De intentie van de maker of gebruiker van een mes geeft dat mes zin. Uit die zin volgt een „behoren”: een slagersmes behoort goed vlees te snijden. Er is echter een probleem: dat mes is gemaakt van bestaande elementen (of in zijn geheel toegeëigend door de slager) met voorbijgaan aan de zin van die elementen. Dit probleem valt duidelijker te zien bij personen. Een soldaat behoort zo nodig te doden, dus als Jan soldaat is behoort hij zo nodig te doden. Maar Jan was al Jan voordat hij soldaat werd, en als mens behoort hij wellicht helemaal niet te doden: hij had geen soldaat behoren te worden. Mogelijk is het slagersmes een aangescherpt toneelmes, dat nu levensgevaarlijk is geworden.

Met een ander voorbeeld: als Jan een kogel afschiet om mij te doden, behoort voor hem die kogel dodelijk te zijn. Voor mij echter behoort diezelfde kogel juist onschadelijk te zijn, want mijn doel is niet gedood te worden. Een immanente maker staat niet boven zijn product, en kan daar geen ware zin, geen waar doel aan geven — misschien had die messenmaker dat mes wel helemaal niet behoren te maken. Een transcentente geest verschaft een uitendelijke zin en ethiek aan de elementen van een wereld door de intentie waarmee die wereld geschapen is.

Het probleem is ernstiger, want de generaal die Jan bestemd heeft voor deze missie had wellicht zelf ook een ander doel dan generaal zijn. Slechts door arbitrair ergens te stoppen met zoeken naar een doel kunnen we immanent een zedelijke plicht formuleren.

Dit betekent ook dat we niet voluit kunnen vertrouwen op een zedelijke intuïtie. We hebben een overlevingsdrang, omdat het in het algemeen goed is te overleven — maar in een specifiek geval kan zedelijk gedrag juist betekenen zijn leven te geven. Een soldaat die naar het front wordt gestuurd kan dienen als offer om een groter militair doel te bereiken — en zonder specifieke instructies kan hij niet weten dat de algemene regel te pogen in leven te blijven op dat moment niet geldt. Op bepaalde momenten in onze ontwikkeling is het goed dat bepaalde weefsels afsterven — maar dat kunnen we slechts weten en beoordelen als we weten wat het doel van onze ontwikkeling is.

Als een mes bewust zou zijn zou zijn zedelijke intuïtie het vertellen dat het goed is scherp te zijn — maar als het gebruikt wordt door een moordenaar is er een hogere zedewet die het zou voorschrijven geen schade toe te brengen. Die wet moet geopenbaard worden, want ze gaat tegen de intuïtie in.