Πορνεια

Πορνεια is afgeleid van πορνευω, en betekent prostitutie, veilheid, hoererij.

Soms wordt dit woord als pars pro toto voor alle buitenechtelijke geslachtsgemeenschap gebruikt, niet slechts de betaalde.

Mattheüs 5:32
Maar Ik zeg u: Een ieder, die zijn vrouw wegzendt om een andere reden dan ontucht, maakt, dat er echtbreuk met haar gepleegd wordt; en al wie een weggezondene trouwt, pleegt echtbreuk.
(Letterlijk: behalve om reden van hoererij.)
Mattheüs 15:19
Want uit het hart komen boze overleggingen, moord, echtbreuk, hoererij, diefstal, leugenachtige getuigenissen, godslasteringen.
Mattheüs 19:9
Doch Ik zeg u: Wie zijn vrouw wegzendt om een andere reden dan hoererij en een andere trouwt, pleegt echtbreuk.
Marcus 7:21
Want van binnenuit, uit het hart der mensen, komen de kwade overleggingen, hoererij,
Johannes 8:41m
Wij zijn niet uit hoererij geboren,
(Waarschijnlijk een verwijzing naar de praatjes omtrent Jezus' verwekking die de ronde deden — en waarvan enkele in de Talmoed opgenomen zijn. Dat verklaart dan ook het pregnante ημεις: „Niet wij zijn uit hoererij geboren‥”.)
Handelingen 15:20
maar hun aanschrijven, dat zij zich hebben te onthouden van wat door de afgoden bezoedeld is, van hoererij, van het verstikte en van bloed.
Handelingen 15:29a
onthouding van hetgeen de afgoden geofferd is, van bloed, van het verstikte en van hoererij;
Handelingen 21:25
Maar inzake de heidenen, die tot het geloof gekomen zijn, hebben wij als ons oordeel geschreven, dat zij zich hebben te wachten voor wat de afgoden geofferd is, voor bloed, voor het verstikte en voor hoererij.
1 Korinthiërs 5:1a
Inderdaad men spreekt van hoererij onder u, en zulk een hoererij, als zelfs onder de heidenen niet (voorkomt),
1 Korinthiërs 6:13z
Maar het lichaam is niet voor de hoererij, doch voor de Here, en de Here voor het lichaam.
1 Korinthiërs 7:2
maar met het oog op de gevallen van hoererij moet ieder zijn eigen vrouw hebben en iedere vrouw haar eigen man.
2 Korinthiërs 12:21z
en nog niet tot berouw zijn gekomen over de onreinheid, hoererij en ontucht, die zij gepleegd hebben.
Galaten 5:19
Het is duidelijk, wat de werken van het vlees zijn: hoererij, onreinheid, losbandigheid,
Efeziërs 5:3a
Maar van hoererij en allerlei onreinheid of hebzucht mag onder u zelfs geen sprake zijn,
Kolossenzen 3:5
Doodt dan de leden, die op de aarde zijn: hoererij, onreinheid, hartstocht, boze begeerte en de hebzucht, die niet anders is dan afgoderij,
1 Thessalonicenzen 4:3z
dat gij u onthoudt van de hoererij,
Openbaring 2:21z
maar zij wil zich niet bekeren van haar hoererij.
Openbaring 9:21
en zij bekeerden zich niet van hun moorden, noch van hun toverijen, noch van hun hoererij, noch van hun dieverijen.
Openbaring 14:8z
Gevallen, gevallen is het grote Babylon, dat van de wijn van de hartstocht zijner hoererij al de volkeren heeft doen drinken.
Openbaring 17:4z
en zij had in haar hand een gouden beker, vol gruwelen, en de onreinheden van haar hoererij.

In sommige handschriften komt het woord ook in Romeinen 1:29 voor.