Καρποςꜛ
Letterlijke vruchten: Lukas 12:17, 1 Korinthiërs 9:7, 2 Timotheüs 2:6, Jakobus 5:7, Jakobus 5:18.
Voor ‚vrucht’ als voorbrengsel in het algemeen, zie Lukas 1:42, Handelingen 2:30, Romeinen 15:28, Filippenzen 4:17, Hebreeën 12:11, Hebreeën 13:15.
Een grensgeval is Romeinen 1:13, Filippenzen 1:22.
Een speciaal geval is Openbaring 22:2.
Alle overige voorkomens van καρπος staan in de akker als beeld en onderliggende pagina's.
Het woord ‚vruchteloos’ in 1 Thessalonicenzen 3:5 is in het Grieks κενοςꜛ, ‚leeg’ꜛ.
((Toevoegen: ακαρπος, etc.))