Μαχη

Het woord μαχη betekent krachtmeting, en vandaar strijd.

2 Korinthiërs 7:5
Want toen wij in Macedonie kwamen, had ons vlees geen rust of duur, doch wij waren van alle kanten in de druk: van buiten strijd, van binnen vrees.
Titus 3:9
maar dwaze vragen, geslachtsregisters, twist, en strijd over de wet moet gij ontwijken, want dat is nutteloos en doelloos.

Hiervan afgeleid is μαχομαι

Johannes 6:52
De Joden dan streden onderling en zeiden: Hoe kan deze ons zijn vlees te eten geven?
Handelingen 7:26
En de volgende dag vertoonde hij zich weer onder hen, terwijl zij aan het vechten waren, en hij maande hen tot vrede, zeggende: Mannen, gij zijt broeders, waarom doet gij elkander onrecht?

Beide woorden worden verbonden in de volgende passages.

2 Timotheüs 2:23-25a
Maar wees afkerig van de dwaze en onverstandige strijdvragen; gij weet immers, dat zij twisten [μαχη] teweegbrengen; en een dienstknecht des Heren moet niet twisten [μαχομαι], maar vriendelijk zijn jegens allen, bekwaam om te onderwijzen, geduldig, met zachtmoedigheid de dwarsdrijvers bestraffende.
Jakobus 4:1-2a
Waaruit komt bij u strijden en vechten [μαχη] voort? Is het niet hieruit: uit uw hartstochten, die in uw leden zich ten strijde toerusten? Gij begeert, doch gij hebt niet; gij zijt moorddadig en naijverig en gij kunt er niets mede verkrijgen; gij vecht [μαχομαι] en gij strijdt.