Het sleutel­paar

Een sleutelpaar is een sleutelvers dat tevens als paarvers de passage afbakent waarvoor het de sleutel is. Het kleinste voorbeeld is wellicht Johannes 3:31, dat één opmerking van Johannes de Doper omsluit.

Exodus 6:11-12
Exodus 6:26-30
2 Kronieken 27:1a
Jotham was vijfentwintig jaar oud, toen hij koning werd; hij regeerde zestien jaar te Jeruzalem.
2 Kronieken 27:8
Vijfentwintig jaar was hij oud, toen hij koning werd, en hij regeerde zestien jaar te Jeruzalem.
Mattheüs 4:23
En Hij trok rond in geheel Galilea en leerde in hun synagogen en verkondigde het evangelie van het Koninkrijk en genas alle ziekte en alle kwaal onder het volk.
Mattheüs 9:35
En Jezus ging alle steden en dorpen langs en leerde in hun synagogen en verkondigde het evangelie van het Koninkrijk en genas alle ziekte en alle kwaal.

Mattheüs geeft met deze verzen aan dat hij in de opsloten passage drie onderwerpen thematisch (dus niet chronologisch) zal behandelen: het leren (Mattheüs 5:17-7:6), het verkondigen (Mattheüs 7:7-29), en het genezen (Mattheüs 8:1-9:34) door Jezus. De grenzen zijn overigens niet zo rigide als deze versafbakeningen lijken aan te geven: hoofdstuk 5 is puur leren, maar in hoofdstuk 6 klinkt al wat genadeverkondiging door (bijvoorbeeld in vers 14). In hoofdstuk 8 komt ook het volgen van Jezus aan de orde (18-27), zoals al aangekondigd in vers Mattheüs 4:25.

Het volgende verzenpaar omsluit twee gelijkenissen omtrent het belang van waken.

Mattheüs 24:42
Waakt dan, want gij weet niet, op welke dag uw Here komt.
Mattheüs 25:13
Waakt dan, want gij weet de dag noch het uur.

Een paar dat een kenmerkende gebeurtenis uit de jeugd van Jezus markeert. De rhetorische structuur is: „Jezus groeide. Luister maar hoe. Zie je wel: Jezus groeide.” (Het lijkt er op dat het eerste vers het resultaat van het groeien noemt en het tweede niet. Nagaan of dat in het Grieks ook zo is.)

Lukas 2:40
Het kind groeide op en werd krachtig, en het werd vervuld met wijsheid, en de genade Gods was op Hem.
Lukas 2:52
En Jezus nam toe in wijsheid en grootte en genade bij God en mensen.

Een voorbeeld uit een brief: Paulus over de gevolgen van Gods­afwijzing.

Romeinen 1:21
Immers, hoewel zij God kenden, hebben zij Hem niet als God verheerlijkt of gedankt, maar hun overleggingen zijn op niets uitgelopen, en het is duister geworden in hun onverstandig hart.
Romeinen 1:32
Immers, hoewel zij de rechtseis van God kenden, namelijk, dat zij, die zulke dingen bedrijven, de dood verdienen, doen zij ze niet alleen zelf, maar schenken ook nog hun bijval aan wie ze bedrijven.

Hier geeft Paulus slechts aan dat hij in die pericoop praat over mensen die God bewust verwerpen. Het thema van de passage, dat zulk een bewust verwerpen van God er toe leidt dat God zulke mensen overgeeft aan de zonde, wordt niet aangekondigd, maar blijkt bij het lezen van de passage zelf.

1 Korinthiërs 10:6
1 Korinthiërs 10:11

Andere voorbeelden

Psalmen 8:2
Psalmen 8:10
Dit is tevens een keervers.
Johannes 14:1-3
Johannes 14:27z-28
Meer een referentie dan een letterlijke herhaling.
Jakobus 4:7a
Jakobus 4:10a

Er bestaan ook sleutel­tripels. (Voor een ander voorbeeld zie hier.)

Leviticus 6:2z
Leviticus 6:5a
Leviticus 6:6

((Te doen.))

Daniël 2:28m
Daniël 2:35z
Daniël 4:3
Daniël 4:34-37 (Niet precies dezelfde constructie, want de tweede passage is een uitgewerkte versie van de eerste, maar deze tekst is dan ook van Nebukadnezar, die in een andere cultuur leefde.)
Daniël 4:9
Daniël 4:18
Daniël 4:19m
Daniël 4:27z