Eenheid

Een immanente wereld is een veelheid, geen eenheid. Dit wordt hetzij ontkend, hetgeen leidt tot het solipsisme, hetzij erkend, en dan is een bron van eenheid extern aan deze wereld nodig, hetgeen uiteindelijk leidt tot het erkennen van transcendentie.

Hoe komt het dat alle elementaire deeltjes van een bepaald type exact gelijk zijn? Alle electronen hebben precies dezelfde massa, lading, en andere eigenschappen. Een interessante verklaring is dat er in werkelijkheid maar één electron bestaat, dat heen en weer kaatst door de tijd-ruimte. Als het voorwaarts gaat in de tijd zien wij het als electron, als het achterwaarts gaat als positron.

Deze verklaring is ingenieus, maar lost ten diepste het probleem niet op. Allereerst moeten we dat voor- en achterwaarts gaan natuurlijk niet opvatten als beweging. Beweging in drie dimensies komt overeen met een ruimtelijk uitgesmeerd zijn in vier. Het electron is dus een soort kluwen wol die in de klit is geraakt, en de vraag blijft waardoor die woldraad overal dezelfde eigenschappen heeft. Ik beweeg me ook in de tijd door de ruimte, maar ik-nu heeft andere eigenschappen dan ik-tien-jaar-geleden, en ik-ter-hoogte-één-meter-tachtig (mijn neus) andere dan ik-ter-hoogte-één-meter-twintig (mijn navel).

Ten tweede blijft de vraag hoe al die punten in de tijd-ruimte samenhangen. Één gebied raakt aan een ander — wat is die relatie tussen die twee gebieden die tussen twee arbitraire andere gebieden niet geldt? Dit probleem geldt voor alle relaties: zonder overkoepelende eenheid is het zelfs moeilijk in te zien dat vergelijking mogelijk is, dat begrippen als „gelijk” of „verschillend” betekenis hebben, laat staan begrippen als „groter dan”, „aangrenzend” of „bevat in”. En over begrippen als „eerlijker”, „verplicht aan”, „hoort bij” of „staat in relatie tot” zullen we dan nog maar zwijgen.

Tegenwerping (Geest schept eenheid):
Vergelijking is wel mogelijk als die eenheid door geest ontstaat: ik kan zaken vergelijken door ze in de geest samen te brengen.
Antwoord:
Beide delen van deze bewering zijn waar, maar het geheel impliceert niet wat het lijkt te impliceren, doordat de delen niet bijeenhoren. Zeker, een geest kan eenheid verschaffen, maar dan moet die geest wel buiten de veelheid van deze wereld bestaan. Een transcendente geest zou voldoen. Een beroep op een immanente geest verschuift het probleem enkel naar dat van de identiteit van die geest.
((Toevoegen: hetzelfde probleem heeft Plato's ὑποδοχη, de „ontvanger” die eenheid zou moeten geven aan de veelheid van ontvangen zaken: het toevoegen van nog een element aan de veelheid kan het probleem van die veelheid zelf niet oplossen, of dat element nu een geest, een ontvanger of nog iets anders is.))
Tegenwerping (Emulatie toont eenheid):
Ik kan allerlei processen nabootsen op een computer, en stuit dan nooit op het eenheidsprobleem. Als die eenheid in emulatie geen probleem is, is ze het in de werkelijkheid ook niet, want misschien gedraagt die werkelijkheid zich wel net zo als mijn computer.
Antwoord:
Emulatie kan inderdaad het bestaan van onderliggende problemen tonen, maar enkel als die emulatie op voldoend fundamenteel niveau is. Ik kan een bepaalde computerchip emuleren om te zien of die chip zich goed zal gedragen, maar een eventuele materiaalzwakte, of een voltageprobleen, zal zich daarbij niet openbaren, tenzij ik een emulator op atoomniveau zou hebben. Zo niet, dan steun ik slechts ongemerkt op de juiste werking van de chip in mijn computer.
Op dezelfde manier steunt een emulatie van de samengesteldheid van deze wereld op de samengesteldheid van mijn computer — een cirkelredenering.
((Toevoegen: hier speelt het dilemma.))