Dinge an sich

Alle geesten hebben een phaneron, dat is de wereld die zij waarnemen als hun werkelijkheid.

Die uitleg moet de samenhang van onze ervaringen verklaren, want iets wat er uitziet als een tafel voelt meestal ook als een tafel, en wat er gisteren uitzag als een bruine tafel ziet er meestal vandaag ook uit als een bruine tafel. Hij kan zich daarbij niet zoals de solipsist beroepen op de eigen fantasie, en moet dus een onkenbare „wereld op zich” invoeren: achter onze ervaringen staat een diepere werkelijkheid die wij niet kunnen ervaren, maar die de bron is van onze ervaringen. Die diepere werkelijkheid is zuiver een punt van geloof, want er is zelfs in theorie geen enkele manier waarop wij die hypothese zouden kunnen bevestigen of weerleggen. Daarnaast is er het probleem van de verklaring van de oorsprong of de bestaansgrond van deze wereld-op-zich.

Daarnaast zijn er aanwijzingen dat het noumenon, het geheel der Dinge an sich, geestelijk is.

Welnu, een dergelijk geestelijk noumenon maakt een omvattende geest plausibel.

De buitenwereld die wij opbouwen gebruiken wij vervolgens om onze beleving te verklaren: lichtgolven, gevoelige cellen, zenuwuitlopers en dergelijke beschrijven hoe ons brein tot bepaalde activiteit komt. (Hoe die activiteit leidt tot qualia blijft een raadsel.) Diezelfde buitenwereld leert ons echter dat onze zintuigen onbetrouwbaar zijn — en dus ook de ons door die zintuigen getoonde buitenwereld. Het vinden van een verklaring komt nu neer op het zoeken naar een dekpunt: een buitenwereld die gelijk is aan de waarneming van die buitenwereld waarop de volgens die buitenwereld noodzakelijke correcties zijn toegepast.

((

Een wereldbeeld dat stelt dat er een noumenon bestaat moet ons ook in staat stellen dat te weten. Een wereldbeeld waarin hallucinaties en dromen niet principieel onderscheidbaar zijn van werkelijke waarneming faalt op grond van het transcendent argument, tenzij er een andere kennisbron is die mij het bestaan van het noumenon kan leren.

))