Dinge an sich
Alle geesten hebben een phaneronꜛ, dat is de wereld die zij waarnemen als hun werkelijkheid.
- De wortel van de boom bestaat niet binnen een grotere werkelijkheid, dus de solipsist ontkent het bestaan van een buitenwereld.
- Voor andere geesten wordt dit phaneron gegeven door de fantasie van de geest op het niveau erboven.
- Voor alle geesten in onze dromen erkent de immanentist dit, maar voor onszelf moet hij een andere uitleg vinden.
Die uitleg moet de samenhang van onze ervaringen verklaren, want iets wat er uitziet als een tafel voelt meestal ook als een tafel, en wat er gisteren uitzag als een bruine tafel ziet er meestal vandaag ook uit als een bruine tafel. Hij kan zich daarbij niet zoals de solipsist beroepen op de eigen fantasie, en moet dus een onkenbare „wereld op zich” invoeren: achter onze ervaringen staat een diepere werkelijkheid die wij niet kunnen ervaren, maar die de bron is van onze ervaringen. Die diepere werkelijkheid is zuiver een punt van geloof, want er is zelfs in theorie geen enkele manier waarop wij die hypothese zouden kunnen bevestigen of weerleggen. Daarnaast is er het probleem van de verklaring van de oorsprong of de bestaansgrond van deze wereld-op-zich.
Daarnaast zijn er aanwijzingen dat het noumenonꜛ, het geheel der Dinge an sich, geestelijk is.
- Het noumenon werkt in op onze geest — een klap op ons stoffelijke hoofd stokt onze geestelijke gedachten. Het is volstrekt onduidelijk hoe materie op geest zou kunnen inwerken.
- Het noumenon is nagenoeg onkenbaar (Immanuel Kantꜛ meende zelfs: volstrekt onkenbaar). Wij kunnen het Ding an sichꜛ achter een steen, een plant, een dier, ons hart, niet kennen. De enige uitzondering is ons brein: wij kennen dat „van binnen” als ons bewustzijn, dus iets geestelijks. Als achter een materiële ervaring als hersenen iets geestelijks zit, waarom dan niet achter andere dergelijke fenomenen?
Welnu, een dergelijk geestelijk noumenon maakt een omvattende geest plausibel.
De buitenwereld die wij opbouwen gebruiken wij vervolgens om onze beleving te verklaren: lichtgolven, gevoelige cellen, zenuwuitlopers en dergelijke beschrijven hoe ons brein tot bepaalde activiteit komt. (Hoe die activiteit leidt tot qualia blijft een raadsel.) Diezelfde buitenwereld leert ons echter dat onze zintuigen onbetrouwbaar zijn — en dus ook de ons door die zintuigen getoonde buitenwereld. Het vinden van een verklaring komt nu neer op het zoeken naar een dekpunt: een buitenwereld die gelijk is aan de waarneming van die buitenwereld waarop de volgens die buitenwereld noodzakelijke correcties zijn toegepast.
((
Een wereldbeeld dat stelt dat er een noumenon bestaat moet ons ook in staat stellen dat te weten. Een wereldbeeld waarin hallucinaties en dromen niet principieel onderscheidbaar zijn van werkelijke waarneming faalt op grond van het transcendent argument, tenzij er een andere kennisbron is die mij het bestaan van het noumenon kan leren.
))