Identiteit

Als een quale een lichamelijk substraat heeft, dan is dat niet punctiliair. Wij ervaren een muziekmaat (of meer) in zijn geheel, en het is onwaarschijnlijk dat die herinnering op één punt ligt opgeslagen. Wat brengt deze verspreide breintoestanden samen tot één beleving? En waardoor beleef ik, als eenheid, alle qualia die samenhangen met toestanden in mijn gehele cortex, van kriebel in mijn neus nu tot een gestoten teen gisteren — als eenheid door plaats en tijd heen? ((Dat er wellicht sub-ikken dit meebeleven, zoals sommige experimenten schijnen aan te tonen, verandert de vraag niet. „Herinnering creëert eenheid” is geen oplossing, want wat verenigt die herinneringen dan als mijn herinneringen?))

Onder het naturalisme wordt het probleem acuut. Stel dat we van iemands brein een exacte kopie maken en dat bij een andere persoon implanteren. We kunnen nu die ander straffen of belonen voor wat die eerste persoon gedaan heeft, want hij herinnert zich dat gedaan te hebben.

((Te doen.))

Ian Marshall claimt dat het brein eigenschappen van een Bose-Einsteincondensaat heeft, waardoor het als eenheid kan optreden.

Elders doen: duurzame identiteit. Identiteit gaat voorbij zelf­herkenning. Dat laatste komt in twee vormen voor:

Transitief
Ik herken een herinnering, of een foto, of een spiegelbeeld, als een herinnering, en zo voort, omtrent mijzelf.
Reflexief
Ik herken mijzelf als degene die ik ben — in een extreem geval: na een breintransplantatie herken ik (mogelijk) in deze nieuwe persoon mijzelf, doordat ik mijn herinneringen, belangstelling, gewoonten, en zo voort heb. In wezen is dit omgekeerd transitief, want het begint bij de zaken die niet mij-nu zijn waar transitieve zelfherkenning eindigt.

Beide vormen zijn indirect, onvolledig en feilbaar, en waarborgen geen identiteit.