Fysicalisme

Fysicalisme is de leer dat de natuurkunde de wereld compleet beschrijft. Er bestaat niets buiten wat natuurkundig waarneembaar is. (Hiermee legt het zich vast op de standaardinterpretatie van de quantenmechanica, hoewel niet alle fysicalisten zo ver willen gaan.) Voor het bewustzijn impliceert het fysicalisme dat bewustzijn noodzakelijk optreedt in deeltjesconstellaties zoals wij zijn.

Een belangrijk tegenargument tegen het fysicalisme is het kennisargument: als we complete natuurkundige kennis hebben weten we — per definitie van fysicalisme — alles wat er te weten valt. Dat betekent dat een kleurenblinde perfecte natuurkundige niets nieuws leert als zij ooit van haar kleurenblindheid zou genezen en voor het eerst kleuren ziet. Ze wist immers al hoe het is om kleuren te zien, want ze kende de complete relevante natuurkunde.

(Dit argument laat zien dat kennenirreducibel is tot weten. Wat die natuurkundige zou leren (bijvoorbeeld hoe een roodbeleving is) valt niet propositioneel uit te drukken.)

Tegenwerping (Ockham eist fysicalisme):
Ockhams scheermes vertelt ons de eenvoudigste verklaring te aanvaarden. Welnu, eenvoud vergt fysicalisme, want het aannemen van één mechanisme is het eenvoudigst — eenvoudiger dan het aannemen van zowel een mechanisch als een geestelijk principe.
Antwoord:
Dat eerste is waar, het laatste niet. Binnen het fysicalisme is enkel de identiteitstheorie enkelvoudig — het emersionisme vereist de verklaring van het ontstaan van gewaarwordingen. Maar ook al nemen we enkelvoudigheid aan, dan zijn er andere mogelijkheden, zo heeft het transcendentisme als enkelvoudig principe de hogere geest.
Tegenwerping (Breingebonden ideeën):
Ideeën bestaan slechts in onze hersenen. Een feit kan enkel bestaan als iemand dat feit denkt.
Antwoord:
In dat geval is er ook slechts hersengebonden waarheid, en was de vroege geschiedenis van het heelal dus niet waar toen die plaatsvond, omdat er toen nog geen hersenen waren. Dat wil zeggen dat het onwaar is dat die geschiedenis toen plaatsvond, en dat we slechts nu met terugwerkende kracht die geschiedenis waarmaken, op het verleden projecteren. Evenmin zou het dan vóór ons bestaan waar zijn geweest dat evolutie bezig was onze breinen te vormen.
Als daarentegen feiten en waarheid een bestaan hebben buiten onze breinen is er meer dan het fysicalisme toegeeft. Het kan dan nog steeds dat feiten een geest behoeven, zoals Spaemann aanneemt.

Fysicalische theorieën kijken vaak vooral naar de sensorische kant, waar de causaliteit inderdaad van lichaam naar geest gaat (van teen stoten naar pijn hebben). Er is echter ook de motorische kant van geest naar lichaam. Chaostheorie biedt een mogelijkheid tot beïnvloeding zonder causaliteit te verbreken.

Veel fysicalische theorieën ontkennen dat de geest op het lichaam inwerkt — het gevoel dat wij ons lichaam besturen is een illusie; uit het feit dat wij iets doen volgt veeleer (naderhand!) de herinnering dat wij dat ook wilden doen, en die valse herinneringen leiden tot het onjuiste gevoel dat wij keuzevrijheid, en macht over ons doen en laten, hebben.

((Te doen.))

Hempels dilemma: Carl Gustav Hempel wees op een onduidelijkheid in het begrip „fysicalisme”, want welke fysica bedoelen we? De huidige, of een hopelijk ooit te ontdekken toekomstige ideale? In het eerste geval is fysicalisme bijna zeker onjuist, want ons huidige begrip van de natuur is onjuist. Maar in het tweede geval is fysicalisme ongedefinieerd, want we weten niet wat we zullen ontdekken. Hooguit kunnen we pogen algemene limieten te stellen aan wat „natuurkunde” mag heten, maar de standaardinterpretatie van de quantenmechanica laat zien dat het stellen van zulke limieten gevaarlijk is. Vóór de twintigste eeuw zou men zeker determinisme of berekenbaarheid geëist hebben.

Descartes redeneerde als volgt:

  1. Ik weet zeker dat ik besta (cogito ergo sum).
  2. Ik weet niet zeker of mijn lichaam bestaat — misschien ben ik op dat punt wel misleid.
  3. Men kan niet tegelijk zeker en onzeker zijn over hetzelfde.
  4. Ik ben dus niet hetzelfde als mijn lichaam.

Dit lijkt sterk op de avondster-morgenster-drogreden.

Tegenwerping (Irreducibel dualisme):
Gedachten hebben betrekking op iets — mogelijk iets dat niet bestaat, zoals elfjes. Die relatie „betrekking hebben op” is gevoelig voor beschrijving: ik kan aan Multatuli denken, of iets over hem geloven, zonder aan Eduard Douwes Dekker te denken of datzelfde van hem te geloven. Die relatie valt niet natuurkundig uit te drukken, want natuurkundige betrekkingen kennen die gevoeligheid niet: als Multatuli een man is, en Dekker is Multatuli, dan is Dekker een man.
Antwoord:
Als gedachten betrekking hebben op andere gedachten valt dit probleem weg. De idee „elfje” bestaat, en de idee „Multatuli” is een ander dan de idee „Eduard Douwes Dekker”. Immanent rest dan wel het funderingsprobleem (grounding problem): hoe kunnen ideeën zich tot de materiële werkelijkheid verhouden?
Tegenwerping (Voorstelbaar dualisme):
Ik kan mij een goede voorstelling maken van mijn gedachten die na totale vernietiging van mijn lichaam doorgaan — zij het zonder waarneming of actie in de wereld. Daaruit volgt dat zulk doorgaan theoretisch mogelijk is, en dus ben ik niet gelijk aan mijn lichaam, want na mijn vernietiging kunnen mijn gedachten natuurlijk niet voortgaan.
Antwoord:
Dat lijkt de drogreden der mogelijkheid van het voorstelbare te zijn.
Tegenwerping (Zombies bewijzen dualisme):
Goed, laten we dan het omgekeerde bekijken: lichamen zonder gedachten. Zombies zijn voorstelbaar, want ze zijn natuurkundig volslagen identiek met ons, dus er zit geen „devil in the details”, en de natuurkunde voorspelt niet dat ook maar in de buurt van gedachten zou komen, dus uit hun natuurkundig bestaan zou geen „hebben van gedachten” volgen.
Antwoord:
Dat is een sterker argument, maar het beroept zich op de natuurkunde zoals wij die op dit moment kennen. Als we de bereikbaarheidsrelatie uitbreiden om „de uiteindelijke natuurkunde zal ook geen bewustzijn voorspellen” toe te laten spreken we over mogelijke natuurkunden, die dus niet met onze werkelijkheid overeen hoeven te komen. Als we die uitbreiding niet plegen valt het argument in duigen.
Natuurlijk is het omgekeerde argument niet minder (en wellicht veel meer) dogmatisch: aannemen dat de uiteindelijke natuurkunde bewustzijn verklaart — hoewel we zelfs geen flauw idee hebben hoe dat zou kunnen. (Dit argument eist niet dat we die natuurkunde ook ooit daadwerkelijk zullen ontdekken, enkel dat de werkelijkheid zo'n natuurkunde volgt.)
Tegenwerping (Qualia niet natuurkundig):
Qualia zijn veelal eenvoudig, maar de onderliggende toestanden zeer complex. De beleving van een trompettoon is veel eenvoudiger dan de samengestelde golf die die beleving veroorzaakt, of de uit die golf resulterende hersenrepresentatie. De twee kunnen dus niet gelijk zijn, en de eigenschappen van die toon (zoals het schallende ervan) kunnen dus geen natuurkundige eigenschappen zijn.
Antwoord:
Dat is juist — hoewel de beleving vanuit die redenering nog wel gelijk zou kunnen zijn aan een equivalentieklasse over zulke golven of representaties.

Verder kan fysicalisme net zo min als de andere opties de eenheid van gewaarwordingen verklaren.

((Het volgende hoort elders.))

Thomas Henry Huxley: „[H]ow it is that anything so remarkable as a state of consciousness comes about as the result of irritating nervous tissue, is just as unaccountable as the appearance of the Djinn when Aladdin rubbed his lamp” — Lessons in Elementary Physiology.

John Tyndall: „[T]he passage from the physics of the brain to [‥] consciousness is inconceivable” — Fragments of Science: A Series of Detached Essays, Addresses and Reviews, deel 2.

Twee van de grootste wijsgerige vragen zijn „Hoe komt het dat er iets is?” en „Hoe komt het dat er bewustzijn is?”. Een wereldbeeld dat die twee vragen buiten beeld laat (laat staan formeel onbeantwoordbaar maakt) is a priori ongeloofwaardig. Er is een regressie: het wereldbeelt verklaart; het wijst op een mogelijke aanzet tot een verklaring; het negeert; het verklaart het gebied onbenaderbaar; het maakt een oplossing bewijsbaar onmogelijk.

Tegenwerping (Verenigend fysicalisme):
De morgenster en avondster werden ook ooit identiek bewezen, als zagen ze er heel verschillend uit. Misschien gebeurt dat met materie en bewustzijn ook nog wel.
Antwoord:
Maar de morgenster en de avondster hadden geen contradictoire eigenschappen. Het feit dat de ene ʼs ochtends en de andere ʼs avonds verscheen betekende enkel dat de resultante, Venus, beide eigenschappen in zich verenigde. Property dualism of a kind. De verenigende theorie (planeetbaan om de zon) leidde op natuurlijke wijze tot beide eigenschappen.

De drie grote (families van) argumenten tegen het fysicalisme: Nagel, Jackson, Descartes/Kripke/Chalmers.

  1. De natuurkundige aard van de wereld is fundamenteel onbewust — idealisme verwerpt dit.
  2. Er bestaat bewustzijn — onontkenbaar (hoewel Daniel Clement Dennett III ver in die richting gaat).
  3. Bewustzijn kan niet ontstaan uit het onbewuste — dat zou een erfelijke eigenschap verbreken.

Dromen, de matrix, Descartes' kwade genius — er zijn veel voorbeelden van idealistische situaties.

John Foster (A World for us: The Case for Phenomenalistic Idealism): natuurkundig realisme betekent: de fysieke wereld is (1) onafhankelijk van bewustzijn, en (2) irreducibel tot iets niet-natuurkundigs. (Fysicalisme voegt toe: natuurkunde beschrijft de wereld uitputtend, en (4) er is niets „boven” het natuurkundige ⇒ (5) gegeven de fundamentele natuurkundige werkelijkheid is alles verklaarbaar.) Foster claimt dat physisch realisme „onze” wereld niet kan verklaren, want stel dat we de wereld aanpassen door twee gebieden te verwisselen, met een instantane teleport op de grenzen. Wij zouden het verschil niet merken, d.w.z. onze wereld verandert dan niet. De fysisch-reële wereld wel, en dus zijn die twee ongelijk. Sterker nog, er zijn willekeurig veel mogelijke onderliggende werelden, waartussen we niet op degelijke gronden kunnen kiezen. Onze constructie of keuze is altijd door ons bewustzijn gestuurd. De fysieke wereld moet empirisch immanent zijn.

Immanent idealisme onderscheidt metafysische en natuurkundige tijd. Metafysisch vormt onze geest de wereld, inclusief de oerknal; fysiek ontstaan breinen en geesten pas laat binnen die wereld. Fysieke tijd ontstaat uit de idee van ervaring, en de veelheid van ervaring vormt de veelheid in de wereld — en uiteindelijk de veelheid aan geesten op fysiek niveau. Het is de vraag in hoeverre dit nog immanent is. Fosters vraag: wat is de oorsprong van het wereldsuggererende der ervaring? Wat maakt dat de ervaring van de geest tot een wereld leidt?

Pessimistische inductie: de natuurkunde blijft falen in haar pogingen een laatste verklaring te geven. Maxwell claimde dat er geen twijfel kon zijn aan het bestaan van de lichtdragende ether, welks eigenschappen empirisch precies bleken te zijn zoals nodig om electromagnetisme te verklaren. Antoine Lavoisier schreef dat hitteverschijnselen het gevolg waren van een werkelijke, materiele substantie, een zeer ijle vloeistof, die zichzelf tussen de moleculen van alle lichamen dringt en die uiteenduwt. Waarom zouden we ditmaal wel de juiste antwoorden hebben — als onze twee meest fundamentele verklaringssystemen (quanta, relativiteit) onderling strijdig zijn?

The „structural insight”: Bertrand Russell: „[P]hysics is mathematical not because we know so much about the physical world, but because we know so little: it is only its mathematical properties that we can discover. For the rest our knowledge is negative.” Arthur Eddington: „[P]hysical science consists of purely structural knowledge, so that we know only the structure of the universe which it describes”. We weten hoe het zich verhoudt, maar we weten niet wat zich zo verhoudt. Gedachten misschien? Verder heeft deze aanpak er toe geleid dat alles was bewustzijn-achtig was uit de natuurkunde is weggeschrapt. Ervaringen zijn niet een beschrijfbaar: een spectruminversie (bij wezens met een symmetrisch spectrum) leidt tot een identieke beschrijving — en de conclusie dat er geen verschil is opgetreden. Het enige intrinsieke dat wij kennen is ons bewustzijn. Al het andere is structureel. Er is dus reden bewustzijn te veronderstellen als basis van de structuur van de wereld.

Thomas Nagel komt aldus (bijna) tot pan­psychisme:

  1. Bewustzijn is ofwel fundamenteel, ofwel emergent.
  2. Bewustzijn is niet emergent.
  3. Dus: bewustzijn is fundamenteel.

Het samenstellings­probleem van panpsychisme: massa is additief; bij electrische lading is er een canceleffect, waardoor de meeste zaken geen, maar sommige een grote lading hebben; bij Brownse beweging is er statistisch uitmiddelen. In een Geigerteller is er een effectversterking. Hoe werkt de compositie van bewustzijn zó, dat de meeste zaken geen, maar onze hersenen veel bewustzijn hebben? En hoe leidt dit tot een bewustzijn dat waarheid waarneemt en denkt? Tegenover dit micro­psychisme staat het cosmo­psychisme, dat dit door een ontledings­probleem vervangt door de wereld als geheel als primaire mentale eenheid te zien waaruit individuele geesten door opdeling ontstaan.

Als het fundamentele element bewustzijn zelf is, dan is alles bewust (absurd, want geen empirie — maar wat zou tellen als empirisch bewijs?). Als het iets anders, ongedefinieerds, is, is de claim slechts dat bewustzijn ergens uit voortkomt — een claim waar de fysicalist van harte mee zal instemmen (niet als die claim specifieker is: basale beleving, bijvoorbeeld).

Uitgebreid bewustzijn bestaat, en aannemen dat dat als Athene in één klap volledig gevormd ontstond is ongeloofwaardig. Het moet dus gradueel, uit kleinere eenheden, ontstaan zijn. Dit pleit voor panpsychisme.

Causaal effectief bewustzijn (en radicale emergentie in het algemeen) zou behoudswetten breken — tenzij die voldoende uitgebreid worden. Kernsplitsing breekt massabehoud, maar niet massa+energiebehoud.

Noumenon.

Willekeur biedt nog geen wilsvrijheid; daartoe is vrijheid nodig — plus de eis dat de vrijheid de agent toekomt — die quantumkeuze moet ik zijn, niet „iets in mij” waarmee ik een derde-persoonsrelatie heb. (luck objection, disappearing agent objection)

agentuur­verlies: het vermoede determinisme dat bij verder hersenonderzoek de plaats van vrije beslissingen zal innemen. Thomas Nadelhoffer: The Threat of Shrinking Agency and Free Will Disillusionism.

Tegenwerping (Zelf bestaat niet)
„Er is helemaal geen zelf: hersenonderzoek laat zien dat we een bal samengeraapte, deels elkaar tegenwerkende, processen zijn.
Antwoord:
Dat is de fysieke representatie, en onder immanent materialisme is dat inderdaad een probleem. Daar God ons denkt doet het er minder toe wat voor materieel correlaat hij aan ons zelf heeft toegekend of niet toegekend.

Libet: in het geval van moreel neutrale beslissingen is er geen enkel probleem als ons bewustzijn meestal niet ingrijpt, maar de onbewust geïnitieerde akt voortgang laat vinden. Er is een reden waarom het Christendom het begrip conscientiaals specifiek moreel concept ontwikkelde.

Morele verantwoordelijkheid en onbewuste discriminatie: kijken naar politiekandidaten man/vrouw x streetwise/educated. E.L.­Uhlman en G.L.­Cohen: Constructed Criteria: Redefining Merit to Justify Discrimination.

Een mens is verantwoordelijk ook voor die automatismen die hij bewust heeft gevormd of laten geworden.

Hogere-orde­waarneming (introspectie, zelf­waarneming) is gemakkelijk te programmeren. Een programma dat of een robot die registreert wat hij beslist, en op welke gronden, heeft het — maar waarom zouden we geloven dat zo'n robot bewustzijn heeft? Volgen uit zulk „bewustzijn” morele verplichtingen van ons jegens die robot?

De deep self theory stelt dat we verantwoordelijk zijn voor daden die uit onze diepste eigenheid voortkomen — of de nu bewust tot die daden besloten hebben of niet. De reasons-responsive theory stelt dat we verantwoordelijk zijn voor daden, bewust verkozen of niet, die een reactie op redenen zijn: als we bij andere redenen anders gereageerd zouden hebben. Maar dat doet ieder programma van enige complexiteit al, en een mens kan juist gestraft worden voor het feit dat hij niet anders gereageerd heeft, gezien de omstandigheden.