Het opstandingsverhaal

De meest controleerbare delen van de geschiedkundige werken zijn de gebeurtenissen die in Jeruzalem spelen, in het bijzonder de publieke, zoals de intocht, de kruisiging, en de Pinkstertoespraken. Immers, in Jeruzalem woonden Joden uit alle landen, die geraadpleegd konden worden omtrent wat er precies voorgevallen was. Daarnaast kwamen er voor de feesten talloze anderen naar Jeruzalem, die de verhalen mee terugnamen. Een Christen die Lukas 24:18 las, zal meteen zijn Joodse buurman gevraagd hebben of inderdaad iedereen over die kruisiging sprak, en bij het lezen van Handelingen 2:41 zal men natuurlijk nagegaan zijn of inderdaad duizenden zich door Petrus' verwijzing naar de opstanding lieten overtuigen. En die controle vond niet éénmaal, in één stad, plaats, maar zal talloze malen herhaald zijn — voor een verse Christen zijn die ooggetuigenverslagen oneindig fascinerend, en vijanden van het nieuwe geloof zullen geprobeerd hebben tegenspraken te ontdekken en aan het licht te brengen. Als Lukas, of de andere evangelisten, hier gesjoemeld hadden, zou dat ongenadig aan het licht gekomen zijn.

We mogen dus zonder meer aannemen dat nog geen vijftig dagen na de veronderstelde gebeurtenis, de opstanding van Jezus al een overtuigend feit was voor duizenden mensen in Jeruzalem.

Als we kijken naar de wijze waarop de apostelen aan de opstanding van Jezus refereren zien we iets bijzonders. Ze spreken daar namelijk over als over iets onweerlegbaars.

Petrus
Handelingen 2:14-41
Al binnen twee maanden na Pasen spreekt Petrus de inwoners van Jeruzalem toe, en wijst hen op de opstanding. Dit maakt zo'n indruk dat duizenden zich bekeren.
Handelingen 3:15, Handelingen 4:1-4
In combinatie met een genezing brengt het beroep op Jezus' opstanding weer velen tot bekering.
Handelingen 4:32
de opstanding blijft het centrum van hun boodschap.
Paulus
1 Korinthiërs 15:13-20
Paulus gebruikt de opstanding van Christus als sluitstuk in een bewijs uit het ongerijmde. Sommigen zeiden dat er geen opstanding der doden was. Welnu, zegt Paulus: als er geen opstanding is, dan is ook Christus niet opgestaan (en is jullie geloof vals). Maar we weten dat Christus wel is opgestaan, dus moet er wel een opstanding zijn.
Dit is een belangrijk voorbeeld, door zijn explicietheid en zijn datering. Paulus stichtte de kerk in Korinthe in periode 50-52, en schreef deze brief in 55. De Korinthiërs hadden dus een aantal jaren de gelegenheid gehad de claims van Paulus na te gaan, en ze waren daartoe ook in een heel goede positie, want Korinthe lag aan de Isthmus, en nagenoeg alle oost-westverkeer per schip kwam langs: de schepen meerden in de ene haven, en mensen en goederen werden overgebracht naar een schip dat vanuit de andere haven weer afvoer. En veel van die mensen kwamen in de kerkgemeente, hetgeen zelfs leidde tot een probleem met de vele talen die anderen niet verstonden (1 Korinthiërs 14:1-15).
En juist déze gemeente wijst Paulus, nog geen vijfentwintig jaar na dato, op de vele ooggetuigen van de opstanding (1 Korinthiërs 15:5-8) — niet om hen te overtuigen, maar als aanzet tot zijn bewijs uit het ongerijmde, als een „Weet je nog wel”. Juist bij mensen die in zo'n ideale positie waren om de waarheid te kennen kan Paulus de opstanding als fundament van zijn sluitrede gebruiken.
Handelingen 26:24-28
Als Paulus over de opstanding spreekt, vindt Porcius Festus, die pas jaren later in Judea was gekomen, dat wartaal, maar Herodes Agrippa II — op wie Paulus expliciet een beroep doet — niet.

((Aparte pagina over Korinthe met zijn unieke situatie, waaronder ook de hoge scholingsgraad, de vele wijsgeren en het algemene scepticisme van mensen die al geconfronteerd zijn met talloze (onderling strijdige) overtuigingen. Niet voor niets doken vluchtende Joden juist in deze „hub” op — op doorreis waarheen dan ook. Juist hier vinden Paulus (en later Clemens) strijdende, dus zelfstandig denkende, facties in de kerk. En juist hier twijfelt geen der facties aan de opstanding van Jezus. Hier moeten we ook onderzoek door bezorgde ouders veronderstellen, ouders die hun door deze sekte gegrepen kinderen wilden „deprogrammeren”.))

((Ook toevoegen: Paulus citeert een blijkbaar bij zijn bekering al standaardformule. Dat betekent dat het „verhaal” al vlak na Pinksteren bekend moet zijn geweest.))