Bezwaren tegen de aard van het Christendom

Men kan bezwaren hebben tegen het Christendom op zich, om allerlei redenen.

Tegenwerping (Onaantrekkelijk Christendom):
Ik vind het Christendom onaantrekkelijk; ik kan me wel een aantrekkelijker geloof voorstellen.
Antwoord:
Het al dan niet aantrekkelijk zijn van een overtuiging zegt op zich natuurlijk niets omtrent de juistheid ervan. De stelling dat wij in zijn algemeenheid van een gegeven computerprogramma, na hoeveel onderzoek en analyse ook, niet kunnen zeggen wat het doet, is geen aantrekkelijke stelling, maar wel een ware, en we kunnen er maar beter mee leren leven.
In de praktijk blijkt overigens dat vele van de genoemde onaantrekkelijkheden in werkelijkheid niet het geval zijn, of veeleer „de kerk” of „de Christenen” betreft dan de godsdienst op zich.
Tegenwerping (God hoogmoedig):
De Christelijke God prijst nederigheid aan als een deugd, maar zelf is God niet nederig. Daarmee is Hij dus onvolmaakt, want hetzij Hij liegt als Hij nederigheid een deugd noemt, hetzij het is een deugd en Hij houdt zich er niet aan.
Antwoord:
Dat hangt er van af hoe „nederig” verstaan wordt. Als overtuiging is het een typisch menselijke deugd: de mens denkt te hoog van zichzelf en te min van de ander, en nederigheid corrigeert dit. In die zin is God terecht niet nederig: Hij staat oneindig hoog boven ons; in verhouding zijn wij niets, en toch schat Hij ons hoog in — misschien wel te hoog.
In gedrag is God bij uitstek nederig: Hij heeft Zijn leven gegeven om mensen die Hem vijandig waren te redden. In waarheid achtte Hij ons leven meer waard dan het Zijne.
Tegenwerping (Adam misleid):
Adam kon niet weten wat dood was, dus hij kon de consequenties van het eten van de vrucht niet juist inschatten. Dat maakt God onredelijk jegens Adam.
Antwoord:
Geestelijke dood is God missen (door Jezus in extremis beleefd). God liet hem een vrouw missen om hem het begrip „afwezigheid” te laten leren kennen. Adam wist genoeg om te weten welke keuze beter was.
Tegenwerping (Jezus' minderwaardig offer):
Jezus kon gemakkelijk Zijn leven geven — Hij kreeg het binnen een paar dagen weer terug.
Antwoord:
((Te doen. Hier hoort ook de vraag naar de wiskunde van een oneindig lijden voor een oneindig wezen.))
Maar Hij leed in die paar dagen wel de som van alle lijden dat ons toekwam, en wat wij, ieder voor zich, verdeeld over een eeuwigheid zouden hebben geleden.
Tegenwerping (Jezus' goedkoop offer):
Als een mens lijdt en zijn leven geeft voor iets is dat een groter offer dan als een oneindig God sterft, en kort daarna weer herleeft en zijn almacht herneemt.
Antwoord:
((Te doen: eindig worden is voor een oneindig God een groter offer. Wist Jezus tijdens zijn godverlatenheid nog wel dat Hij zou herleven, dat Hij geen eeuwigheid in het vuur zou doorbrengen?))