De prediking der apostelen

De prediking der apostelen had een ongehoord effect: na enige tientallen jaren was het gehele Romeinse Rijk dicht bespikkeld met Christelijke gemeenschappen.

Het is van belang zich te realiseren hoe ingrijpend de beslissing was Christen te worden. Uit het Oosten kwamen allerlei nieuwe godsdiensten (Serapis, Dionysus, Zabazius, ‥), en de inclusieve natuur der klassieke bevolking had daar in het algemeen geen moeite mee. In Rome werd gewaakt tegen al te extatische rituelen, maar het bestaan van die goden, en hun recht op verering, werd niet ontkend. In het algemeen was het veilig zo veel mogelijk goden te vriend te houden, vandaar het algemene principe ook wat voor de eventueel vergeten „onbekende goden” te doen.

In deze inclusieve cultuur komt nu opeens de Christelijke boodschap: wijs al die goden nadrukkelijk af, erken dat ze in zoverre ze bestaan duivelse demonen zijn. Dit zijn de goden waarvan hun ouders gebedsverhoringen verhaalden („Toen je ziek was heb ik tot Hera gebeden en geofferd, en zij heeft je genezen”), waaraan al hun eden en verdragen hingen („Ik verklaar bij Zeus dat dit land nu van jou is”), waar hun gehele gewoonteleven op gebouwd was („Wij trouwen door gezamelijk het haardvuur aan te steken met het vuur uit de tempel van Hestia”).

Wie Christen wilde worden moest

  1. Overtuigd zijn van de waarheid van de Christelijke leer.
  2. De moed hebben alle andere goden af te zweren — stel dat er ééntje kwaad zou worden‥
  3. Bereid zijn het gehele sociale leven overhoop te gooien.
  4. Accepteren dat alle voedsel rein was en alle personen rein waren — in de gemeenten at men op voet van gelijkheid met de uitgestotenen der aarde, en werd men cultisch onrein volgens alle heersende standaarden. Maar mensen die het met de reinheid niet zo nauw namen werd het ook moeilijk gemaakt door een extreme nadruk op eerlijkheid, seksuele zuiverheid (elders werd tempelprostitutie geboden), en opoffering voor anderen.
  5. Bereid zijn de uitstoting door angstige familie en buren te ondergaan — wie wil er een godloochenaar in het dorp hebben? (Een echo hiervan zien we nog bij de vele verborgen Christenen in Islamitische landen — dat zijn mensen die die stap niet durven nemen.)
  6. Zich bewust niet laten besnijden (in tegenstelling tot de proselieten, die zich nog niet lieten besnijden), en daardoor ook de aansluiting missen met de Joden (de enige verwante groep) en daarmee het recht zich te onttrekken aan de keizercultus.
  7. De autoriteiten weerstaan door de verplichte offers te weigeren te brengen, en zichzelf daarmee buiten de wet te plaatsen.

Voor iemand een dergelijk offer zou brengen moest dat eerste punt — overtuigd zijn van de waarheid — wel heel goed verankerd zijn. Mensen gingen heus niet over één nacht ijs, en zullen heel wat nagevraagd en gecontroleerd hebben.

Op het eerste gezicht lijken de mysteriegodsdiensten heel wat voor te hebben op het Christendom: het mysterie is alomtegenwoordig en cyclisch, dus allen kunnen het telkens weer meemaken; Jezus' kruisdood was lokaal en éénmalig, dus men kan het zich hooguit in de doop retroactief éénmalig toe-eigenen, en daarna slechts gedenken in het avondmaal.

Christenen werden vervolgd (onder Diocletianus, die de Mithrasdienst wilde vestigen, zelfs hevig), de anderen niet. Toch kozen de mensen telkens voor Christus. Wat maakte het verschil? De aantoonbare waarheid van dat geloof.