Intuïtie

Onze psychologische opmaak wijst — op zeer feilbare wijze — al voor-bewust op onze a-priorikennis. Dit psychologisch vermogen noemen we intuïtie. ((Zie ook externe epifenomenen.))

Gestalt
Wij nemen geen informatiepunten waar, maar gehelen, en vullen die aan waar waarneming ontbreekt. Wij horen geen noot-per-moment, maar muzikale samenhang. Wij zien geen pixels of kleurvlakken, maar tijdruimtelijke objecten. Dit proces is feilbaar, en van die feilbaarheid maken goochelaars en schilders gebruik — geef ons een op zekere wijze gekleurd plat vak (zeg, een foto), en wij kunnen niet anders dan daar diepte in zien. Dit is een extern epifenomeen.
Tijd
Bepaalde veranderingen doen ons geloven dat er tijd is verlopen. De filmindustrie gebruikt dit veel: we zien iemand het tuinhekje doorlopen, en in het volgende beeld aanbellen — die tussentijd vullen wijzelf automatisch en ongemerkt in, en we beleven geen sprong (een vorm van aanpassing).

Het belangrijke in al deze gevallen is het volgende.

Het kind dat, ontdekkend dat zijn poppen en knuffels, en zelfs dat sprekende en bewegende speelgoedhondje niet leven, vervalt in een scepticisme jegens alle andere geesten is misschien niet onredelijk, maar wel psychologisch van slag. Hetzelfde geldt voor de God-scepticus. Wie de buitenwereld, andere geesten of ethische plicht ontkent is geestesziek. Dat geldt ook voor wie God ontkent.

Algemeen kan gesteld worden dat ons psychologisch a priori te snel positief reageert. Dat is ook begrijpelijk, want een false positive is veel minder erg dan een false negative. (Je pop uit het water redden is minder erg dan je buurmeisje laten verdrinken.)

Tegenwerping (A priori enkel psychologisch):
Dat wij vol zitten met onjuiste, achterlijke neigingen is niets nieuws. Het feit dat religie daar ook toe behoort pleit veeleer voor het atheïsme.
Antwoord:
De psychologische mechanismen zijn inderdaad uiterst feilbaar, maar we zien de uitingen ervan dan ook niet als bron van uiteindelijke kennis. Niet de individuele oordelen van deze mechanismen, maar het feit van hun bestaan, en het feit dat we zonder hen nooit tot eerste kennis van de door hen bestreken gebieden zouden kunnen komen, is hier van belang. Een ondoordacht ethisch oordeel is waarschijnlijk onrechtvaardig, maar zonder het vermogen tot dergelijke oordelen hadden we nooit het begrip rechtvaardigheid kunnen leren kennen. Een kind ervaart alles als bezield, maar zonder dat vermogen kan het nooit leren dat sommige zaken in de wereld inderdaad even bezield zijn als het zelf is. En die wereld kan het enkel kennen door de ononderdrukbare neiging indrukken te interpreteren als een tijdruimtelijke wereld weergevend. Dat het kind later moet leren niet te vertrouwen op het intuïtieve oordeel van de diepte van plaatjes doet daar niets aan af.
((Te doen.))
((Te doen)):
((Als God onze intuïties — bij voorbeeld onze zedelijke intuïtie — had geschapen, dan waren die wel betrouwbaarder geweest.))
Antwoord:
((God heeft ons het besef gegeven; de intuïties zijn meer dan ons verstand door de val beschadigd (we kregen kennis van goed en kwaad).))

Deze mechanismen werken ook over een transcendentiestap heen: een verhaal kan ons van alles psychologisch laten beleven.

Dit is het principe achter gezichtsbedrog, de illusie dat een rubberen hand je eigen hand is, en talloze andere verschijnselen. De derde dimensie bestaat, en daardoor zien wij haar ten onrechte in een tweedimensionaal plaatje. We hebben een eigen lichaam, en daardoor kunnen we misleid worden en een vals lichaamsdeel als deel daarvan erkennen. We zijn bronnen van causaliteit, en daardoor kunnen we ten onrechte menen dat een gebeurtenis ons toedoen is.

((Te doen.))

De kaartselectietaak van Peter Cathcart Wason toont de verschillen tussen de intuïties. Logica („Als de ene kant even is, dan is de andere kant rood”) levert slechte, maar moraal („Slechts even kaarten mogen een rode achterkant hebben”) goede resultaten.