Zelf­misleiding

Vaak is er een verschil tussen wat een mens gelooft, en wat hij gelooft te geloven. We hebben nou eenmaal een gevoel, èn een verstand, èn een buitenwereld die verwachtingen van ons heeft, en die drie zijn vaak in conflict. Wie iets gelooft dat door de omgeving belachelijk wordt gevonden, kan zichzelf er maar al te gemakkelijk van overtuigen dat hij dat helemaal niet gelooft. Wie verstandelijk overtuigd is dat dat donkere bos niet eng is, heeft nog niet altijd ook zijn gevoel overtuigd, al meent hij soms van wel.

Iemand kan menen iets te willen, maar het in werkelijkheid niet willen — en daarmee onbewust aansturen op het falen van zijn pogingen. Of iemand meent geluk te vinden in het „gezellig” meedoen met bepaalde vrienden, maar wordt daar in werkelijkheid ongelukkig van. Doordat hij dat ongelukkige gevoel niet kan duiden voelt hij zich gedeprimeerd. ((Nog te doen.))

Voor sommigen biedt de vooroordelentest hier een illustratie van.

((Te doen.))

Wie alsnog overtuigd wordt van wat hij al geloofde, maar meende niet te geloven, geeft vaak aan dat hij dat in het verleden niet kon geloven dat hij geloofde wat hij meende niet te geloven, en dat hij met hand en tand verdedigd zou hebben dat hij het werkelijk niet geloofde — maar dat hij nu kan zien dat hij het in de grond van zijn hart altijd al wist en geloofde.

Voorbeelden van (verschillende niveaus van) zelfmisleiding: blindsight; die man zonder prefrontale cortex die niet wil geloven dat hij niet kan ruiken; hysterische verlamming. Zie hier.