Geschiedwetenschappenꜛ
Wetenschappen als geschiedenisꜛ, archeologieꜛ, palaeologieꜛ, geologieꜛ en palaeontologieꜛ maar ook sterrenkunde en de forensische wetenschappenꜛ hebben goeddeels tot taak te ontdekken wat geweest is. Herhaling en experiment zijn niet aan de orde, tenzij als reconstructie ter ondersteuning van de theorievorming. Het doel is steeds het terugredenering vanuit de effecten naar de mogelijke oorzaken, met altijd de mogelijkheid dat andere oorzaken dezelfde effecten zouden hebben gehad.
((Te doen: de kritische geschiedwetenschap is ontwikkeld door Christelijke apologeten — het lijkt passend op een pagina over historische wetenschappen een stukje geschiedenis toe te voegen.))
De eerste critische historici zijn waarschijnlijk de Mauristenꜛ geweest, kloosterlingen die rond 1685 onafhankelijke geschiedbeoefeningꜛ bedreven als arbeid, zoals andere religieuzen op het land werkten, teksten kopieerden of ziekenverzorging pleegden. Zij ontwikkelden het begrip onpartijdige geschiedvorsingꜛ, historisch onderzoek dat niet als voorheen in dienst stond van de polemiekꜛ. Heribert Rosweydeꜛ (1569-1629) begon het werk feit en fictie te scheiden in de beschrijvingen van heiligenlevens. Na zijn dood werd het werk voortgezet door andere Jezuïetenꜛ van het klooster van Sint Maurꜛ. Dit groeide uit tot de beweging der Bollandistenꜛ, die nog steeds actief is met de hagiologieꜛ.
In reactie op enige te kritische opvattingen van de bollandist Daniël Papebroeckꜛ ontwikkelde Jean Mabillonꜛ de oorkondenleerꜛ of diplomaticaꜛ, dat de criteria geeft voor echtheid van documenten van verschillende aard. Zijn De re diplomaticaꜛ is nog steeds een standaardwerk op dit gebied. Te dien einde ontwikkelde hij ook de paleografieꜛ.