Cosmologische godsbewijzen

Een cosmologisch godsbewijs gaat uit van het bestaan van contingente (niet-noodzakelijke) zaken. Het feit dat ze contingent zijn geeft aan dat ze ook niet, of anders, hadden kunnen zijn, en dus een verklaring behoeven van het feit dat ze juist zo zijn als ze zijn. Die verklaring kan dan zelf al dan niet contingent zijn — maar als ze het wel is behoeft ze op haar beurt ook weer een verklaring, enzovoort. De uiteindelijke verklaring kan daarom niet contingent zijn, en wordt dan God genoemd. De zuiverste versie is wellicht het bewijs uit de bestaansgrond.

Deze klassieke „godsbewijzen” werden voor het eerst geformuleerd door Aristoteles. Die ontdekte in zijn wijsbegeerte enige problemen die in veel gevallen oneindige regressie onmogelijk maakten, en daaruit volgde dus dat allerlei reeksen een laatste (of juister: eerste) element moesten hebben. Zo volgt uit het feit dat alles een oorsprong heeft het bestaan van een uiteindelijke oorzaak, of uit de doelgerichtheid van deze wereld een uiteindelijk doel. Dat uiteindelijke element noemen we dan God.

Tegenwerping (Regressie tot in het oneindige mogelijk):
„Deze ‚bewijzen’ staan of vallen met de onoverkomelijkheid van de bezwaren tegen oneindige regressie. Als oneindige regressie kan stort dit argument ineen.”
Antwoord:
Deze tekst is nog niet af — maar de argumenten tegen een oneindige regressie zijn inderdaad niet voor iedereen overtuigend. Één zo'n argument is het volgende: een schakel van een neerhangende ketting moge op zijn plaats gehouden worden door een voorgaande schakel, maar dat verplaatst de vraag alleen naar „Hoe wordt die voorgaande schakel dan op zijn plaats gehouden?”. Zelfs als we een ketting met oneindig veel schakels zouden aannemen, blijft toch de vraag: „Waardoor wordt die ketting in zijn geheel dan op zijn plaats gehouden?”.
Merk op dat de versies van Avicenna en naar informatieïnhoud geen regressieprobleem kennen.
((de scholastiek onderscheidde accidenteel geordende reeksen (die zich oneindig naar beide zijden kunnen uitstrekken) van essentieel geordende reeksen (die noodzakelijk een eerste element hebben waar de rest zijn bestaan of wezen aan ontleent).))
Tegenwerping (Cykels mogelijk):
„Zaken zouden elkaars wederkerige oorzaak kunnen zijn.”
Antwoord:
In sommige versies, zoals het bewijs uit de bestaansgrond, lijkt dit inderdaad niet onmogelijk. Daar waar de oorzaak temporeel of anderszins voorafgaat aan het gevolg zijn cykels natuurlijk niet mogelijk zonder de strucuur van onze werkelijkheid (zoals de lineariteit van de tijd) te betwijfelen. En er zijn cyclische wereldbeelden waarin dat gebeurt: de wereld­brand veroorzaakt een gouden tijdperk, dat gouden tijdperk een zilveren, en zo voort, totdat het laagste tijdperk de wereldbrand weer veroorzaakt.
Tegenwerping (God niet uniek):
„Deze ‚bewijzen’ tonen hooguit aan dat er minstens één god is — verschillende zaken kunnen best verschillende uiteindelijke oorzaken hebben.”
Antwoord:
Dat is juist: de argumenten zoals hier gegeven steunen enkel het bestaan, en niet de enigheid van een god. Misschien voeg ik daar ooit nog eens wat over toe.

((Te doen.))

Onderscheid tussen enkel veroorzaken in fieri of ook in esse.