Transcendente argumentatie
Een wereldbeschouwing die mij zegt dat X het geval is, maar mij geen reden geeft te vertrouwen dat X het geval is, kan niet mijn wereldbeschouwing zijn, ook al geloof ik misschien van wel. Immers, ofwel ik vertrouw niet dat X het geval is, en dan kan ik niet tegelijk een wereldbeeld aanhangen waarin X wel het geval is, of ik vertrouw wel dat X het geval is, maar dan kan ik geen wereldbeeld hebben dat mij dat vertrouwen ontzegt. In dat laatste geval moet dat vertrouwen uit een andere wereldbeschouwing komen die ik bewust of onbewust aanhang.
Dat is kort gezegd een transcendent argumentꜛ. ((Zie ook logische paradoxen. Als de persoon zich niet bewust is van het conflict kan het wereldbeeld wel werkelijk worden aangehangen, maar zodra het conflict is begrepen geldt bovenstaande stelling.))
Een transcendent argument toont aan dat een geloof niet terecht is — men zou slechts kunnen vermoeden. Een speciaal geval is het transcendent argument betreffende de rede, dat fataal is. Enige voorbeelden van fatale transcendente argumenten zijn gegeven onder zelfweerlegging.
Vreemd genoeg wordt dit principe gemakkelijker in abstracto aanvaard dan in concrete gevallen.
Als Mina met mij redelijk argumenteert (of pretendeert redelijk te argumenteren), dan doet ze dat op basis van haar vertrouwen in de rede. Maar dat betekent dat ze een wereldbeeld moet hebben dat dat vertrouwen rechtvaardigt — als haar wereldbeeld stelt dat er geen rede is, of dat zij niet kan weten of er een rede is, is er iets mis. Er zijn dan verschillende mogelijkheden.
- Haar wereldbeeld is juist, en haar vertrouwen in de rede is dus onterecht.
- Haar wereldbeeld is onjuist, dus is haar vertrouwen in de rede onterecht.
- Haar vertrouwen in de rede is terecht, want ze heeft in werkelijkheid een ander — correct — wereldbeeld dan ze zegt, één dat haar vertrouwen in de rede wel rechtvaardigt.
Die laatste optie klinkt wellicht wat vreemd, maar heel wat mensen geloven (door zelfmisleiding) iets anders dan ze menen te geloven: „U gelooft dat niet, u gelooft slechts dat u dat gelooft!”
((Als Mina enkel de rede gebruikt omdat ik daar nou eenmaal in geloof — een argumentum ad hominem — zit ze nog steeds fout, want ook het argumentum vooronderstelt de rede.))