Bezwaren tegen het bewijs van Avicenna

De uitgangspunten zijn nauwkeurig zo gekozen dat de bedoelde conclusie volgt. Normaliter zouden we in plaats van regel 1 de volgende twee regels verwachten.

1a: X < Y ⇒ ¬ Y < X
De relatie < is een normale (eventueel partiële) ordeningsrelatie.
1b: O → G ⇒ O < G
Een oorzaak is causaal eerder dan zijn gevolg.

Dit zou echter leiden tot een tegenspraak: O → O ⇒ O < O volgens 1b, en dan ¬ O < O volgens 1a. Om hieraan te ontkomen mogen we slechts zeggen dat een oorzaak niet na zijn gevolg komt, niet dat ze ervoor komt. Als het gaat om de geheel-deelrelatie (regel 2) is die strenge ordening juist wel nodig, om regel 5 te kunnen afleiden. Dat is verdacht.

Dat verdachte kunnen we adstrueren met het volgende voorbeeld. Neem A als gedefinieerd in het bewijs, en laat A voortgekomen zijn uit een keten van oorzaken (zeg, B1 veroorzaakte B2 en B3; B2 veroorzaakte alle overige onderdelen van A, en B3 veroorzaakte de samenhang). Volgens 3 is er een volle oorzaak van A, die volgens 4 ook de volle oorzaak van alle delen moet zijn. De enige keuze lijkt B = B2 + B3, maar die keuze is ontoelaatbaar, omdat de oorzaak van A niet samengesteld mag zijn. We zouden B1 kunnen kiezen, maar dan gaat „oorzaak” opeens „uiteindelijke oorzaak” betekenen, en daarmee regel 3 „God bestaat” — de conclusie, al ingevoerd als axioma.

Het probleem is derhalve dit: de axiomata zijn slechts aanvaardbaar voor iemand die de conclusie al deelt, en missen a priori vanzelfsprekendheid.

((Het begrip „volle oorzaak” is ook te ruim: als de volle oorzaak O van een geheel G dat ook is van ieder deel D, dan kan O delen bevatten die niet hebben bijgedragen aan D, en die zelfs causaal later zijn dan D. Immers, een oorzaak kan D₁ veroorzaken, en D₁ zelf kan een oorzaak zijn van D₂, die zamen G vormen. De volle oorzaak van G komt dan niet vóór D₁; slechts de uiteindelijke oorzaak — God — doet dat.))

Gevolgen

Avicenna's argument wordt nog wel eens gebruikt als basis voor een verder argument, door de relatie < te verrijken met de betekenis „is volmaakter dan”. Het idee is dat niets de oorzaak kan zijn van iets volmaakters, en dat derhalve God het volmaaktste wezen is. Hier wordt volmaaktheid bedoeld in termen van wijsheid, kracht, goedheid, en zo voort.

Door de zwakke regel 1 volgt echter niet dat God volmaakter is dan Zijn enkelvoudige schepselen; slechts zijn (volgens 2) samengestelde zaken minder volmaakt dan hun delen. Dit leidt tot de paradoxale conclusie dat de meest complexe zaken ook de minst volmaakte zijn: de mens is minder intelligent dan zijn grote teen.