De Pinksterboodschap
De Christelijke kerk is ontstaan op Pinksteren van het jaar 33, als reactie op een toen door Petrus gehouden toespraak. Lukas geeft ons de inhoud van die toespraak in Handelingen 2:14-36, en tekstuele aanwijzingen geven aan dat deze toespraak waarschijnlijk nagenoeg letterlijk weergegeven is. Zo is zij geschreven in een heel ander Grieks dan Lukas normaliter gebruikt, vol hebraïsmen. Ook de aanduiding van Jezus als „Jezus, de Nazoreeër, een man u van Godswege aangewezen door krachten, wonderen en tekenen, die God door Hem in uw midden verricht heeft” (Handelingen 2:22, zie ook Lukas 24:19) wijst op een voorkerkelijke oorsprong: de vroege kerk had al heel snel standaardformules om Jezus aan te duiden, en als deze toespraak later zelfs maar in geringe mate zou zijn aangepast zouden we hier ofwel „een man genaamd Jezus” vinden (om Hem als onbekend in te voeren), ofwel een definite formule (kortweg „Jezus”, eventueel naar het uitkomt aangevuld met „Heer” of „Christus”).
Ook het seksisme in de toespraak duidt op oorspronkelijkheid: we weten dat Petrus maar met moeite de Christelijke gelijkheidsgedachte heeft omarmd (zie zijn worstelingen met het eten van onrein voedsel), en hoewel Lukas zelf vrouwen haar volle plaats geeft, registreert hij getrouw hoe Petrus bewust slechts de broeders (ανδρες αδελφοι, letterlijk „mannen broeders”, want αδελφοι op zich kan ook „broeders en zusters” betekenen) aanspreekt.
Een extern argument dat de toespraak juist is weergegeven is de controleerbaarheid: de lezers van Handelingen konden navraag doen bij mensen die die toespraak hadden bijgewoond.
De toespraak van Petrus was explosief: er was sprake van heiligschennis. Als hij gelijk had waren het de priesters die schuldig waren aan heiligschennis (en volksmisleiding), en als hij ongelijk had was hijzelf schuldig aan heiligschennis (en majesteitsschennis jegens de priesters). En dat temidden van honderdduizenden toeristen tijdens een religieus feest — zijn boodschap kan niet anders dan nagegalmd hebben door de stad.
De reactie van het publiek is veelzeggend: in eerste instantie zien ze de apostelen als een verzetje, maar zodra Petrus begint te spreken over het raadsel van de opgestane Jezus slaat de stemming volkomen om.