Sela

Een sela is een rots, klif. Zie rots.

Zie ook Massa en Meriba.

Veiligheid.

Psalmen 40:3z
Hij stelde mijn voeten op een rots, mijn schreden maakte Hij vast,

God.

Psalmen 42:10a
Ik wil tot God, mijn rots, zeggen: Waarom vergeet Gij mij?

Overig.

Numeri 24:21
Toen hij de Kenieten zag, hief hij zijn spreuk aan en zeide: Vast is uw woning, gesteld op de rots is uw nest,
Richteren 1:36
Het gebied der Amorieten strekte zich uit van de Schorpioenenpas, van Sela af en hoger.
Richteren 15:8
En hij sloeg hun de ruggegraat stuk: een zware slag. Toen ging hij heen en hield zich op in de rotsspleet van Etam.
Richteren 15:11
Daarop daalden drieduizend man uit Juda naar de rotsspleet van Etam af en zeiden tot Simson: Wist gij niet, dat de Filistijnen over ons heersen? Wat hebt gij ons toch aangedaan? Maar hij zeide tot hen: Zoals zij mij behandeld hebben, zo heb ik hen behandeld.
Richteren 15:13
Hierop zeiden zij tot hem: Neen, wel zullen wij u binden en aan hen overleveren, maar doden zullen wij u niet. En zij bonden hem met twee nieuwe touwen en voerden hem uit de rotsspleet mee.
Richteren 20:45
En (de anderen) wendden zich om en vluchtten naar de woestijn, naar de rots Rimmon. Op de heerbanen hield men nog een nalezing onder hen: vijfduizend man achtervolgden hen tot Gidom en versloegen van hen tweeduizend man.
Richteren 20:47
Zeshonderd man echter keerden zich om en vluchtten naar de woestijn, naar de rots Rimmon, en zij bleven vier maanden op de rots Rimmon.
Richteren 21:13
Daarna zond de gehele vergadering een boodschap tot de Benjaminieten, die op de rots Rimmon waren, en kondigde hun vrede aan.
1 Samuël 13:6
Toen de mannen van Israël zagen, dat zij in het nauw kwamen, dat het volk bedreigd werd, verborg het volk zich in de spelonken, spleten, rotsen, grotten en putten;
1 Samuël 14:4
Tussen de bergpassen, waarlangs Jonatan trachtte over te steken naar de wachtpost der Filistijnen, was aan weerszijden een rotspunt: de ene heette Boses, de andere Senne.
1 Samuël 23:25
Toen Saul met zijn mannen David ging zoeken, meldde men dit aan hem, en hij trok weg naar de rots en bleef in de woestijn Maon. Saul hoorde dit en achtervolgde David in de woestijn Maon;
1 Samuël 23:28
Daarop keerde Saul terug van de achtervolging van David en trok de Filistijnen tegemoet. Daarom noemt men die plaats: Rots der Ontkoming.
1 Koningen 19:11
Daarop zeide Hij: Treed naar buiten en ga op de berg staan voor het aangezicht des Heren. En zie, toen de Here juist zou voorbijgaan, was er een geweldige en sterke wind, die bergen verscheurde en rotsen verbrijzelde die voor de Here uitging. In de wind was de Here niet. En na de wind een aardbeving. In de aardbeving was de Here niet.
2 Koningen 14:7
Hij versloeg de Edomieten in het Zoutdal, tienduizend man; in die strijd veroverde hij Sela en het kreeg van hem de naam Jokteël, tot op de huidige dag.
2 Kronieken 25:12
Ook voerden de Judeeers tienduizend man gevangenen levend weg en brachten hen op de top van een rots en wierpen hen van de top der rots, zodat zij allen verpletterd werden.
Job 39:1
Kent gij de tijd, waarop de gemzen {= sela-geiten} werpen? Neemt gij het jongen der hinden waar?
Job 39:28
op rotsen woont en vernacht, op rotspunt en bergtop?
Psalmen 104:18
de hoge bergen zijn voor de steenbokken, de rotsen een schuilplaats voor de klipdassen.
Psalmen 137:9
gelukkig hij, die uw kinderen zal grijpen en tegen de rots verpletteren.
Psalmen 141:6
al werden hun rechters langs de rots neergestoten, zij zouden horen, dat mijn woorden liefelijk waren.
Spreuken 30:26
de klipdassen zijn een machteloos volk, toch maken zij hun woning in de rots;
Hooglied 2:14
Mijn duif in de rotskloof, in de schuilhoek van de bergwand, laat mij uw gedaante zien, laat mij uw stem horen, want zoet is uw stem en uw gedaante is bekoorlijk.
Jesaja 7:19
die zullen komen en met haar allen neerstrijken in de dalen der steile hoogten en in de spleten der rotsen, in alle doornheggen en op alle drinkplaatsen.
Jesaja 16:1
Heersers des lands, zendt de lammeren van de rotsen de woestijn in naar de berg der dochter van Sion.
Jesaja 22:16
(en zeg): Wat hebt gij hier en wie hebt gij hier, dat gij u hier een graf hebt uitgehouwen? Gij, die in de hoogte uw graf uitgehouwen, u in de rots een woning uitgegraven hebt!
Jesaja 31:9
En zijn rots zal van schrik vergaan en zijn vorsten zullen verschrikt de banier verlaten; luidt het woord van de Here, die op Sion een vuur heeft en in Jeruzalem een oven.
Jesaja 32:2
en ieder van hen zal zijn als een beschutting tegen de wind en als een toevlucht tegen de stortbui, als waterstromen in een dorre streek, als de schaduw van een machtige rots in een dorstig land.
Jesaja 33:16
Die zal op hoogten wonen; rotsvestingen zullen zijn burcht wezen; zijn brood is gewis, zijn water verzekerd.
Jesaja 42:11
Laten de woestijn en haar steden de stem verheffen, de dorpen waar Kedar woont; laten de rotsbewoners jubelen, laten zij van de top der bergen juichen.
Jesaja 57:5
Gij, die in wellust ontbrandt bij de terebinten, onder elke groene boom; die de kinderen slacht in de dalen, in de rotsspleten;
Jeremia 5:3
Here, zien uw ogen niet naar oprechtheid? Gij hebt hen geslagen, zij voelden geen pijn; Gij hebt hen vernield, zij hebben geweigerd tuchtiging aan te nemen; zij hebben hun aangezichten harder gemaakt dan een rots, zij hebben geweigerd zich te bekeren.
Jeremia 13:4
Neem de gordel die gij gekocht hebt, die gij om uw middel draagt, en maak u op, ga naar Perat en verberg hem daar in een rotsspleet.
Jeremia 16:16
Zie, Ik ontbied vele vissers, luidt het woord des Heren, die hen zullen opvissen, en daarna zal Ik vele jagers ontbieden, die hen zullen opjagen van elke berg en elke heuvel, en uit de rotskloven;
Jeremia 23:29
Is niet mijn woord zo: als een vuur, luidt het woord des Heren, of als een hamer, die een steenrots vermorzelt?
Jeremia 48:28
Verlaat de steden en gaat op de rots wonen, inwoners van Moab, en weest als de duif die nestelt aan de overzijde van de opening van de kuil.
Jeremia 49:16
De schrik voor u heeft u misleid, de overmoed van uw hart. Gij, die in rotskloven woont, u vastklemt aan de hoogte der heuvelen, al maakt gij uw nest zo hoog als de gier, Ik zal u vandaar neerhalen, luidt het woord des Heren.
Jeremia 51:25
Zie, Ik zal u! gij berg des verderfs, luidt het woord des Heren, die de gehele aarde hebt verdorven, en Ik zal mijn hand tegen u uitstrekken en u van de rotsen afwentelen en u maken tot een berg van brand,
Ezechiël 24:7
Want het vergoten bloed blijft in haar; op een kale rots heeft zij het gestort; zij heeft het niet op de aarde uitgegoten om het door stof te doen bedekken.
Ezechiël 24:8
Om grimmigheid te verwekken en wraak te nemen heb Ik het vergoten bloed op een kale rots gestreken, zodat het niet bedekt kon worden.
Ezechiël 26:4
Die zullen de muren van Tyrus vernielen en zijn torens omverhalen; ook het puin zal Ik eruit wegvegen en het maken tot een kale rots.
Ezechiël 26:14
Ik zal u maken tot een kale rots; een droogplaats voor netten zult gij worden, gij zult niet meer worden herbouwd. Want Ik, de Here, heb het gesproken, luidt het woord van de Here Here.
Amos 6:12
Rennen soms paarden op een rots, of ploegt men met runderen de zee, dat gij het recht in venijn verkeert en de vrucht der gerechtigheid in alsem;
Obadja 3
De overmoed van uw hart heeft u misleid, u, die woont in rotskloven, in uw hoge woning; die bij uzelf zegt: Wie zal mij ter aarde neerhalen?