De inhoud van ons personificeren

((Dit moet onderverdeeld worden in levend, persoonlijk, bewust.))

Het hebben van een „gezicht” lijdt tot personificatie; grote ronde ogen, een bol voorhoofd, een korte neus tot bestempeling als zuigeling. ((Toevoegen: plaatjes van honden, enz., die dit wel en niet oproepen.))

Wij kunnen onderscheid maken tussen echte en namaakmensen (poppen, robots, ‥). Beide vinden wij aantrekkelijk, maar echte meer dan namaak. We weten ook dat we een pop wel, maar een mens niet mogen mutileren, en zo voort. Er is echter een overgangsgebied: robots die zó mensachtig zijn dat we psychologisch gefopt worden, en ze als mens en niet als robot beleven, hoewel we weten dat het robots zijn. Dergelijke objecten boezemen ons emotionele afschuw in, omdat ze ons direct confronteren met de feilbaarheid van onze psychologische personificatie. (Het omgekeerde — mensen die niet tot personificatie leiden, zoals Kafka's pissenbed of een mens van enkele dagen na de conceptie — brengen ons tot verstandelijke onzekerheid.) Overigens heeft ook de Java-­aap dit: filmpjes over duidelijke namaakapen worden gretig bekeken, filmpjes over echte Java-apen nog gretiger, maar bij filmpjes over zeer getrouw nagebootste namaakapen kijken Java-apen weg. ((Doen: deep fake.))

Hierop gebaseerd is het begrip unheimische vallei (Engels uncanny valley). Als we aantrekkelijkheid uitzetten tegen mensachtigheid, zien we over het algemeen een stijgende lijn: hoe meer een zaak op een mens lijkt, des te aantrekkelijker vinden we het — en mensen vinden we het aantrekkelijkst van allemaal. Helemaal aan het eind van de reeks met mensachtige dingen bevinden zich echter de zeer mensachtige robots, en die worden juist verafschuwd. In wezen gaat het hier niet om een vallei, want mensen horen niet thuis in de rij van steeds mensachtiger robots — die rij is continu: we kunnen altijd een tussenvorm vinden tussen twee van die robots, maar wat zou een tussenvorm zijn tussen een volkomen mensnabootsende robot en een echte mens? Dat dal in de grafiek, die unheimische vallei, ontstaat door de mens kunstmatig aan het eind toe te voegen.

Tegenwerping (Personificatie):
Als kind ervaren we alles als bezield; pas later leren we dat dat niet juist is. Het geloof in goden is een relict van dat albezield-denken.
Antwoord:
Dat is inderdaad een waarschijnlijke verklaring voor het bestaan van animisme, en misschien ook van bepaalde vormen van pantheïsme. Ook het psychologische mechanisme dat God herkent is immers feilbaar. Het verklaart geen transcendente God, die immers juist goed samengaat met een goeddeels onbezielde wereld.