Anthropische aspecten van de kenleer

Ook anthropisch is de weetbaarheid van natuurwetten: het is volstrekt niet vanzelfsprekend dat wij een wetenschap hadden kunnen ontwikkelen. De anthropische epistemologie kent twee deelgebieden.

Enerzijds blijkt de epistemische anthropie in de enorme samenvatbaarheid van het heelal.
De hoeveelheid informatie in het heelal is verbijsterend gering: zeer eenvoudige regels vatten het gedrag van enorme aantallen deeltjes samen, en de toestand van ieder macroscopisch deeltje is volkomen gegeven met type, plaats en snelheid. Leerbaarheid hangt direct af van comprimeerbaarheid, en het is deze informatiearmoede die maakt dat we zelfs maar in principe in staat zijn te begrijpen hoe de wereld om ons heen in elkaar steekt.
Tegenwerping (Orde slechts lokaal):
Iedere verzameling gegevens, hoe onsamenvatbaar ook, bevat orde-eilanden. Misschien is het heelal wel volkomen willekeurig, maar bevolken wij toevallig zo'n samenvatbaar hoekje.
Antwoord:
Dat is mogelijk, maar dan hebben we dus geen enkele reden te vertrouwen op die regelmaat: het is iedere keer weer toeval dat de wetten gelden. Dan is er geen denken en plannen mogelijk. Deze tegenwerping is een variant op het veel-wereldenbezwaar.
Anderzijds blijkt zij in het feit dat de wetten zo ontdekbaar zijn. Onze leefwereld lijkt met opzet informatiearm gehouden.
Sommeerbaarheid
Het krachten­parallelogram berust op de zeer eenvoudige wijze waarop invloeden samenwerken: als op een deeltje meer invloeden werken heeft dat een effect alsof op dat deeltje de som van die invloeden werkt. Er zijn oneindig veel andere combinatiewijzen mogelijk, maar slechts iets zeer eenvoudigs is leerbaar. Bij ingewikkelder vormen van samenstelling zou zelfs de gedachte dat er een combinatiewijze te ontdekken zou zijn niet zijn opgekomen.
Wiskundige chaos ontstaat zeer gemakkelijk. Toch zijn veel van onze dagelijkse verschijnselen niet chaotisch — en daardoor doorgrondbaar. Met iets andere natuurwetten zou wiskunde nooit van de grond zijn gekomen.
Een wet kan slechts ontdekt worden als zijn effect in (bijna-)isolatie kan worden waargenomen. Als we slechts veren en papiersnippers hebben is het nagenoeg onmogelijk de wet van de valversnelling af te leiden. Slechts doordat er voorwerpen waren die zo zwaar zijn dat bij hun val de luchtwrijving relatief klein wordt was het mogelijk die wet te ontdekken.
De verhoudingen in grootte en afstand van zon en maan zijn juist zo dat perfecte zons­verduisteringen kunnen plaatsvinden — waardoor we onderzoek aan de zonne­corona kunnen doen, de relativiteitstheorie getest kon worden, en de geavanceerde sterrenkunde heeft kunnen ontstaan.
Doordat de aarde zich in een opvallend grote leegte bevindt, en daarenboven niet in een bolvormige sterhoop met teveel licht, noch in een gaswolk die ons zich zou belemmeren, of één van de vele andere omgevingen die observaties zouden belemmeren, hebben we onderzoek van de ruimte kunnen doen totaan de grens (waar we de nagloei van de oer­knal kunnen waarnemen).

Hiertegenover staat het, vanuit evolutionair oogpunt al evenzeer verbijsterende, feit dat wij abstracta kunnen vatten, en met een brein dat gericht is op overleven op de savanne, de fysica van zwarte gaten kunnen ontrafelen.

Sterker nog: onze intelligentie lijkt nauwkeurig afgestemd op de complexiteit van het heelal: de slimsten onder ons kunnen de natuurwetten ontdekken, met moeite. Paul Davies merkt in zijn The Mind of God op dat ook het feit dat we netaan de benodigde wiskunde en vakkennis kunnen opdoen voordat onze creatieve periode voorbij is in die zin anthropisch is.

((Te doen.))

James Burkett Hartle en Murray Gell-Mann hebben ontdekt dat een heel specifieke beginconditie van het heelal nodig is om te maken dat quanteneffecten op grotere schaal verdwijnen. Zonder die beginconditie ontstaat een heelal waarin nonlocaliteit overheerst — en leren dus onmogelijk zou zijn.