Oscillatieꜛ van het heelal
Afhankelijk van de grootte van de uitdijing en van de samentrekkende krachten kan het heelal elliptisch, parabolisch of hyperbolisch zijn. Ieder heelal begint uitdijend, en die uitdijing neemt langzaam af. Bij een elliptisch heelalꜛ wordt de uitdijing nul, waarna inkrimpingꜛ begint, totdat het heelal uiteindelijk weer grootte nul heeft; bij een hyperbolisch heelalꜛ komt de uitdijing nooit onder een bepaalde positieve waarde, en gaat dus voor altijd door; en een parabolisch heelalꜛ zit precies op de grens: de uitdijing gaat naar nul maar bereikt dat punt nooit. Een elliptisch heelal zou na samentrekkingꜛ weer opnieuw een explosie en uitdijingꜛ kunnen beleven. Als ook dit nieuwe heelal elliptisch is, zou dit tot een oscillerend heelalꜛ kunnen leiden, met achtereenvolgende expansiesꜛ en contractiesꜛ.
Metingen laten zien dat het heelal net over de parabolische grens ligt, en dus de warmtedood zal sterven — een bijzondere uitdijende kracht, zwarte energieꜛ genoemd, die 22.7% van alle energie in het heelal uitmaakt, is daar deels debet aan.
Een pulserend heelalꜛ strijdt met de Hawking-Penrose singulariteitstheoremataꜛ, en een oneindige heelaloscillatieꜛ met de thermodynamica: deze vereist een beginpunt, een schepping. Los van deze moeilijkheden vergt een oneindige heelaloscillatie een oneindig precieze afstelling van verschillende natuurconstanten, die dan in een feitelijk oneindig verleden al gegolden moeten hebben. (In een causaal-naturalistische visie: die in een feitelijk oneindig verleden afgesteld moeten zijn — op een niet-bestaand beginmoment in dat oneindige verleden — een oneindige regressie.)
Overigens zou zo'n heelal tijdens de contracties zogeheten Belinsky-Khalatnikov-Lifshitz-chaosꜛ ondergaan: minieme inhomogeniteiten zouden leiden tot chaotisch gedrag, en uiteindelijk via quantumfluctuaties tot singulariteiten die het einde van dat heelal zouden betekenen en verdere pulseringen onmogelijk zouden maken. En dergelijke inhomogeniteiten zijn noodzakelijk om een heelal te krijgen waar verschil bestaat: waar hier materie is en daar lege ruimte, waar hier een aarde is en daar een zon. Een perfect homogeen universum zou even veel materie als antimaterie bevatten, en die twee zouden elkaar onmiddellijk volkomen annihileren. De mate van inhomogeneiteit is zelfs een anthropisch gegeven: een fractie meer of minder en leven zou onmogelijk zijn.
((Te doen.))
Dit is in feite de antieke wereldbrandꜛ: de entropie begint laag (gouden tijdperk) en neemt toe totdat de wereldbrand alles doet herstarten.