Het eenvormigheidsbeginselꜛ
Het uniformiteitsbeginselꜛ (Copernisch beginselꜛ) stelt dat de natuurwetten altijd en overal zijn als hier — Nicolaus Copernicusꜛ poneerde dat wij geen geprivilegieerde positie in het heelal innemen. Onbewijsbaar, en daardoor onfalsifieerbaar, onder allerlei restrictieparadoxen onaanvaardbaar. Het is wel verdedigbaar als speciaal geval van voorkennis van orde.
Een probleem bij de toepassing van dit beginsel is altijd het vinden van het niveau waarop de geponeerde eenvormigheid geldt: „na correctie voor alle verschillen tussen de situaties”. Het is duidelijk dat dit principe, tenzij zorgvuldig uitgewerkt, tautologisch is: „afgezien van alle verschillen zijn alle situaties gelijk”.
((Zie ook het bestendigheidsbeginsel.))
Verschillende speciale gevallen van het eenvormigheidsbeginsel:
- In de tijd.
- De geschiedenisꜛ en archeologieꜛ steunen sterk op het tijdelijk eenvormigheidsbeginsel, en op menswetenschappelijke varianten ervan: dat mensen en beschavingen zich op voldoende fundamenteel niveau steeds gelijk gedragen.
- In ruimte en tijd.
- De natuurwetenschappen doen een continu sterk beroep op het eenvormigheidsbeginsel, wanneer ze waarnemingen gedaan op verschillende plaatsen en tijden in een enkel model verklaren. De sterrenkundeꜛ heeft hier een bijzondere positie: zij gebruikt het principe (hier vaak middelmatigheidsbeginselꜛ genoemd) bij het opstellen van verklaringen die processen omvatten die plaats hebben in een ver verleden en op grote afstand — waar wij nooit zelfs maar in de buurt geweest zijn. Een uitbreiding hiervan is het cosmologisch beginselꜛ.
- In de natuurkunde zijn het relativiteitsbeginselꜛ en het achtergrondonafhankelijkheidsbeginselꜛ uitwerkingen. Deze maken het mogelijk coördinaatvrijheidꜛ van beschrijvingen te bereiken.
- Tussen universa uit enig multiversum.
- Tussen waarnemermomentenꜛ
- In combinatie: tussen waarnemermomenten uit een geheel multiversum. Dit leidde tot het maatprobleem der inflatietheorie.
- Tussen transcendentieniveaus en werelden op die niveaus.
Het eenvormigheidsbeginsel is een uitwerking van het uit voorkennis voortkomende postulaat van orde.