Sciëntisme

Sommige mensen zijn zozeer onder de indruk van de resultaten van de natuurwetenschap geraakt dat ze zijn gaan geloven dat daarbuiten niets bestaat. Dit logisch positivisme (later verfijnd tot „neo­positivisme”) is onhoudbaar, want het leidt tot verschillende restrictieparadoxen (bij voorbeeld: het sciëntisme ontkent betekenis, of herdefinieert dit begrip mechanisch-syntactisch, zodat het sciëntisme zelf betekenisloos zou zijn).

((Logisch positivisme hield zich meer met betekenis dan met de mechanische verificatie bezig. Via de beperking „verifieerbaar → uit te drukken in natuurwetenschappelijke termen” volgt dan het bovenstaande, maar niet alle logisch positivisten legden die beperking op.))

Langdurig analytisch bezig zijn kan leiden tot een psychologisch sciëntisme, getuige de volgende twee citaten.

Charles Darwin
My mind seems to have become a kind of machine for grinding general laws out of large collections of facts, but why this should have caused the atrophy of that part of the brain alone, on which the higher tastes depend, I cannot conceive [‥] The loss of these tastes ia a loss of happiness, and may possibly be injurious to the intellect, and more probably to the moral character, by enfeebling the emotional part of our nature. (Dagboek)
John Stuart Mill
For I now saw, or thought I saw, what I had always before received with incredulity — that the habit of analysis had a tendency to wear away the feelings: as indeed it has, when no other mental habit is cultivated, and the analysing spirit remains without its natural complements and correctives. (Autobiography)

Logisch sciëntisme leidt tot restrictieparadoxen:

Logisch
De juistheid van de wetenschappelijke methode kan nooit met wetenschappelijke middelen aangetoond worden. Dat ervaring en experiment leiden tot betrouwbare kennis kan nooit door ervaring en experiment worden aangetoond. (De waarheid van logica kan echter ook niet wetenschappelijk aangetoond worden, dus de consequente sciëntist zal het paradoxale van restrictieparadoxen ontkennen, of het begrip „paradox” als betekenisloos afdoen.)
Methodologisch
Wetenschap berust op voorwetenschappelijke methodologie. Wetenschappelijke antwoorden zijn hooguit zo waar als de methodologische (niet-heuristische) die het onderzoek gestuurd hebben. Als inductie onbetrouwbaar blijkt zijn alle op inductie gebaseerde antwoorden dat ook.
Axiologisch
Sciëntisme heeft ook geen antwoord op de vraag waarom wetenschappelijke antwoorden waardevol of nastrevenswaardig zouden zijn. Wetenschappelijke antwoorden zijn hooguit zo waardevol als de axiologische die die waarde aantonen. (We sluiten hier toevallige waarde, of bij het vorige punt: toevallige juistheid, uit. Er is natuurlijk een (zeer kleine) kans dat een met onjuiste methoden verkregen antwoord toch juist of waardevol is.)

((Toevoegen: William James' Wil tot Geloofs­argument. Een strategie die ons a priori de mogelijkheid ontzegt bepaalde mogelijke waarheden te geloven is een onaanvaardbare strategie. De strategie die ons zegt niet in God te geloven tenzij een (onmogelijk) bewijs van Diens bestaan gegeven kan worden ontzegt ons de mogelijkheid in Gods bestaan te geloven, ook als Hij de facto bestaat. Die strategie is daarom onaanvaardbaar.))

Iemand die wil dat alles met (positivistische) ratio verklaard wordt, is als iemand die niet gelooft in de derde dimensie. Hij eist dat wij de drie-dimensionale voorwerpen die wij gezien hebben uittekenen (ze zijn immers zichtbaar, claimen wij — als wij zeggen dat er „meer” is dan de tekening laat zien, noemt hij ons mystiek), laat zien dat de tekening twee-dimensionaal is, en laat zien hoe psychologische processen het „zien als drie-dimensionaal” kunnen verklaren. Die processen zijn er natuurlijk echt, en zijn er juist omdat wij bedoeld zijn in een drie-dimensionale wereld waar te nemen.

Sciëntisme ontkent het bestaan van kleur, betekenis, plicht, doel en zin, en zo voort. De wetenschap kan het bestaan van die zaken noch bewijzen noch weerleggen. Een sciëntist zal ook dingen zeggen als „Waaromvragen zijn eigenlijk hoevragen” — hij moet wel, want hij kan het bestaan van zin (waar de waaromvraag naar vraagt) niet erkennen.

Tegenwerping (Wiskundige werkelijkheid):
Max Tegmark stelt in Our Mathematical Universe dat onze werkelijkheid in laatste instantie wiskundig is.
Antwoord:
Wetenschap boekt vooruitgang door wezenlijke vragen buiten te sluiten. Zo is de natuurkunde opgebloeid door de vraag wat materie, ruimte, en zo voort waren te verwerpen. Dit is legitiem, maar de conclusie dat die vragen niet reëel zijn niet — zoals Max Tegmark doet als hij stelt dat op het meest basale niveau de werkelijkheid niet anders dan wiskunde is. Overigens maakt hij meer fouten:
  • Hij maakt een equivalentie tot identiteit (zonder op de equivalentieklasse over te stappen en zonder „op isomorfie na”).
  • Hij past een equivalentiecriterium dat tussen wiskundige objecten geldt toe op wiskunde en realiteit om zo te „bewijzen” dat de realiteit een wiskundig object is.
  • Hij veronderstelt een (momenteel niet bestaande) volkomen beschrijving en leunt dan op die volkomenheid om aan te tonen dat zijn misapplicatie van het equivalentiecriterium slaagt.
  • Hij stelt dat, vanwege die volkomenheid, enige claim dat er iets buiten het wiskundige beschrijfbare zou zijn Popper zich zou doen omdraaien in het graf en 100% onwetenschappelijk zou zijn, bij gebrek aan observabele effecten. Daarmee ontkent hij tevens het buitenmodelmatige van onze observaties: hooguit zou hij kunnen stellen dat onze observaties geen natuurkundige gevolgen zouden hebben, maar even later stelt hij dat bewustzijn is „hoe het voelt voor informatie verwerkt te worden” — en over dat gevoel kunnen we rapporteren. Als hij gelijk zou hebben zou het dus logisch onmogelijk moeten zijn een wiskundig model te maken met een complexiteit die — volgens hem — tot bewustzijn zou moeten leiden, maar dat geen modellering bevat van enige rapportage van dat bewustzijn.
  • Hij redeneert als met souvereine geest vanuit een deterministisch wereldbeeld.
  • Hij neemt het materialisme dat hij wil beargumenteren al aan in beweringen als dat een perfecte kloon per definitie zou voelen wat ik voel.
  • Hij stelt dat wij geen tijd waarnemen, enkel onze herinnering in het nu — maar dan zijn er veel eenvoudiger modellen dan het vier-niveau-multiversum dat hij voorstelt: helemaal geen tijd of buitenwereld, en enkel wat vage gedachten.
De wetenschap heeft de waarom-­vraag opgegeven — slechts vragen naar oorzaken zijn legitiem, die naar redenen niet —, en ook de wat-­vraag — slechts hoe entiteiten zich gedragen is wetenschapwaardig, niet de vraag wat ze zijn. Middels die strategie kan de wetenschap steeds meer zeggen over steeds minder; dat „steeds meer” wordt algemeen erkend, maar dat „steeds minder” niet.

Een leuk argument is het epistemisch godsbewijs. Dit veronderstelt sciëntisme. Als alleen was de wetenschap aan kan tonen waarheid is, kunnen alle waarheden geweten worden. Maar dan worden alle waarheden ook geweten — de beroemde Fitch-Church­stelling. Nu is het duidelijk dat wij lang niet alle waarheden weten — en dat geen eindig wezen ooit alle waarheden kan weten. Evenmin kunnen in dit eindige universum alle bewuste wezens samen alle waarheden kennen. Er moet dus een oneindig alwetend wezen zijn, of een groep van hen die bijna alles weten. (Bijna alles, want het is mogelijk dat zij bepaalde door ons geweten zaken niet weten.) Daar het universum een begin had, en er toen geen eindige wezens waren, moeten ze toen alles geweten hebben.