De Elamieten

Het volk Elam woonde ten oosten van Mesopotamië, in wat nu het westen van Iran is, in het gebied rond de burcht Susa. Hun cultuur is niet in detail bekend, omdat ze weinig tekst hebben achtergelaten, en dat weinige niet met zekerheid te vertalen valt.

Het is een Semitisch volk.

Genesis 10:22-23
De zonen van Sem waren Elam, Assur, Arpachsad, Lud en Aram. En de zonen van Aram waren: Uz, Hul, Gether en Mas.
1 Kronieken 1:17
De zonen van Sem waren: Elam, Assur, Arfachsad, Lud, Aram, Uz, Hul, Gether en Mesech.

Abraham krijgt met hen te maken.

Genesis 14:1-17
Het gebeurde nu in de dagen van Amrafel, de koning van Sinear, Arjok, de koning van Ellasar, Kedorlaomer, de koning van Elam, en Tidal, de koning der volken, dat dezen oorlog voerden tegen Bera, de koning van Sodom, Birsa, de koning van Gomorra, Sinab, de koning van Adma, Semeber, de koning van Seboim, en de koning van Bela, dat is Soar. Deze allen kwamen in bondgenootschap naar het dal Siddim, dat is de Zoutzee. Twaalf jaar hadden zij Kedorlaomer gediend en in het dertiende jaar waren zij in opstand gekomen; en in het veertiende jaar kwam Kedorlaomer met de koningen die bij hem waren, en zij sloegen de Refaieten te Asteroth-Karnaïm, de Zuzieten te Ham, de Emieten te Schawé-Kirjathaïm en de Horieten op hun gebergte Seïr tot El-Paran, dat aan de rand der woestijn ligt. Daarna keerden zij terug en kwamen te En-Mispat, dat is Kades, en sloegen het gehele gebied van de Amalekieten, en ook de Amorieten, die te Hazezon-Thamar woonden. Toen rukten de koning van Sodom, de koning van Gomorra, de koning van Adma, de koning van Seboim en de koning van Bela, dat is Soar, uit en zij stelden zich tegen hen in slagorde in het dal Siddim, tegen Kedorlaomer, de koning van Elam, Tidal, de koning der volken, Amrafel de koning van Sinear, en Arjok, de koning van Ellasar, vier koningen tegen vijf. Het dal Siddim nu was vol asfaltputten. Toen de koning van Sodom en die van Gomorra vluchtten, vielen zij daarin, en de overgeblevenen vluchtten naar het gebergte. En zij namen al de have van Sodom en Gomorra en al hun voedsel en trokken af. Ook namen zij Lot mede, de zoon van Abrams broeder, en zijn have, en trokken af; hij nu woonde te Sodom.
Toen kwam een vluchteling en deelde dit mede aan de Hebreeër Abram; hij nu woonde bij de terebinten van de Amoriet Mamre, de broeder van Eskol en Aner, die Abrams bondgenoten waren. Toen Abram hoorde, dat zijn broeder als gevangene was weggevoerd, bracht hij zijn geoefenden, degenen die in zijn huis geboren waren, in de strijd, driehonderd achttien man, en achtervolgde hen tot Dan toe. En zij verdeelden zich des nachts tegen hen in troepen, hij en zijn slaven, en versloegen hen en achtervolgden hen tot Hoba toe, dat ten noorden van Damascus ligt. En hij bracht al de have terug, en ook zijn broeder Lot en diens have bracht hij terug, evenals de vrouwen en het volk.
Toen ging de koning van Sodom uit, hem tegemoet, nadat hij teruggekeerd was van het verslaan van Kedorlaomer en de koningen die met hem waren, naar het dal Schavé, dat is het Koningsdal.

Deze Kedorlaomer was genoemd naar de populaire Elamietische godin Lakamar, dochter van de watergod.

Tot ruwweg 2350 voor Christus is Elam onafhankelijk; daarna begint een periode waarin het langzaamaan politiek en cultureel onderworpen raakt aan de heersers in Mesopotamië: het verliest zijn schrift, taal en godsdienst ten gunste van de Akkadische. Ten tijde van de ballingschap is het niet meer dan een gewest van het Babylonische rijk, en een deel van de Israëlieten komt daar terecht. Het boek Esther speelt zich voornamelijk in Susa(n), dus in Elam, af.

Jesaja 11:11
En het zal te dien dage geschieden, dat de Here wederom zijn hand opheffen zal om los te kopen de rest van zijn volk, die overblijft in Assur, Egypte, Patros, Ethiopië, Elam, Sinear, Hamat en in de kustlanden der zee.
Daniël 8:2
Ik zag in het gezicht — ik bevond mij, toen ik dat zag, in de burcht Susan, die in het gewest Elam ligt — ik zag in het gezicht, dat ik mij bevond bij de stroom de Ulai.

Als deel van de onderdrukker zal het ook op zijn beurt Gods straf ondergaan.

Jesaja 22:6
Elam heeft de pijlkoker opgenomen, met wagenen, manschappen, ruiters; Kir heeft het schild ontbloot.
Jeremia 25:25
aan alle koningen van Elam, aan alle koningen van Medië;
Jeremia 49:34-39
Hetgeen als woord des Heren tot de profeet Jeremia kwam over Elam, in het begin der regering van Sedekia, de koning van Juda. Zo zegt de Here der heerscharen: Zie, Ik breek de boog van Elam, de zenuw van hun kracht, en Ik breng over Elam vier winden van de vier hoeken des hemels en Ik verstrooi hen naar al die windstreken, zodat er geen volk zal zijn, waar niet verdrevenen van Elam komen zullen. Ja, Ik maak Elam verschrikt voor hun vijanden en voor wie hen naar het leven staan, Ik breng rampspoed over hen, mijn brandende toorn, luidt het woord des Heren, Ik zend het zwaard hun achterna, totdat Ik hen verdelgd heb, Ik richt mijn troon in Elam op en Ik roei koning en vorsten daar uit, luidt het woord des Heren. Maar in het laatst der dagen zal Ik in het lot van Elam een keer brengen, luidt het woord des Heren.
Ezechiël 32:24-25
Daar is Elam met heel zijn menigte, rondom zijn graf; zij allen liggen verslagen, gevallen door het zwaard, zij, die onbesneden zijn neergedaald in de onderwereld, zij, die schrik voor zich hebben verspreid in het land der levenden; zij dragen nu hun smaad bij hen die in de groeve zijn neergedaald. Te midden der verslagenen is hem een rustplaats bereid, met heel zijn menigte rondom zijn graf, zij allen, onbesneden, geveld door het zwaard. Voorwaar, de schrik voor hen was verspreid in het land der levenden; zij dragen nu hun smaad bij hen die in de groeve zijn neergedaald; te midden der verslagenen zijn zij gelegd.

In een brief aan Artaxerxes beroepen enkele van de (naar Samaria verplaatste) schrijvers zich op hun Elamiet-schap:

Ezra 4:9-11
Rechum, de landvoogd, en Simsai, de schrijver, en hun overige ambtgenoten, rechters en ambtenaren van het gebied over de Rivier, de burgers van Afarsa Erek, Babel en Susan, welke Elamieten zijn, en de overige volken, die de grote en doorluchtige Asnappar weggevoerd en in de stad Samaria en in het verdere gebied over de Rivier heeft doen wonen — aldus luidt het afschrift van de brief die zij hem zonden — aan koning Artachsasta, uw dienaren, de mensen van het gebied over de Rivier.

Als laatste worden zij nog eenmaal genoemd als volk dat geen Aramees verstaat maar toch de apostelen verstaat.

Handelingen 2:9-11
Parten, Meden, Elamieten, inwoners van Mesopotamië, Judea en Kapadocië, Pontus en Asia, Frygië en Pamfylië, Egypte en de streken van Libyë bij Cyrene, en hier verblijvende Romeinen, zowel Joden als Jodengenoten, Kretenzen en Arabieren, wij horen hen in onze eigen taal van de grote daden Gods spreken.