Groepen en partijen

De Joden vormden verschillende partijen of facties, zoals de Farizeeën, de Sadduceeën en de Essenen.

Daarnaast zijn er groepen, zoals de Jodengenoten. Dit waren heidenen die God vereerden, zonder de stap te nemen zelf Jood te worden. Zij worden soms ook ‚vereerder van God’, φοβουμενος τον θεον, letterlijk: God vrezende, genoemd.

Handelingen 10:1-2
En er was te Caesarea iemand, genaamd Cornelius, een hoofdman van de zogenaamde Italiaanse afdeling, een godvruchtig man, een vereerder van God met zijn gehele huis, die vele aalmoezen aan het volk gaf en geregeld tot God bad.
Handelingen 10:22
En zij zeiden: Cornelius, een hoofdman, een rechtvaardig man en vereerder van God, die goed bekend staat bij het gehele volk der Joden, heeft door een heilige engel een godsspraak ontvangen om u te zijnen huize te nodigen en te horen wat gij zeggen zult.
Handelingen 13:16
En Paulus stond op, wenkte met zijn hand en zeide: Mannen van Israël en vereerders van God, luistert.
Handelingen 13:26
Mannen broeders, zonen van het geslacht van Abraham, en vereerders van God onder u, tot ons is deze heilsboodschap gezonden.

Ook worden ze wel direct als ‚Jodengenoot’, προσηλυτος (ons woord proseliet), aangeduid.

Mattheüs 23:15
Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, gij huichelaars, want gij trekt zee en land rond, om één bekeerling te maken, en wanneer hij het wordt, maakt gij van hem een kind der hel, tweemaal zo erg als gij het zelf zijt.
Handelingen 2:9-11
Parten, Meden, Elamieten, inwoners van Mesopotamië, Judea en Kapadocië, Pontus en Asia, Frygië en Pamfylië, Egypte en de streken van Libyë bij Cyrene, en hier verblijvende Romeinen, zowel Joden als Jodengenoten, Kretenzen en Arabieren, wij horen hen in onze eigen taal van de grote daden Gods spreken.
Handelingen 6:5-6
En dit voorstel vond bijval bij de gehele menigte, en zij kozen Stefanus, een man vol van geloof en Heilige Geest, Filippus, Prochorus, Nikanor, Timon, Parmenas en Nikolaus, een Jodengenoot uit Antiochië; hen stelden zij voor de apostelen, die, na gebeden te hebben, hun de handen oplegden.
Handelingen 13:43
En na het uitgaan van de synagoge, volgden vele van de Joden en de vereerders van God, die Jodengenoten waren, Paulus en Barnabas, die dan ook tot hen spraken en bij hen aandrongen om te blijven bij de genade Gods.
(Dit is een ongelukkige vertaling. Helaas gebruikt de NBG de uitdrukking ‚God vereren’ als vertaling voor verschillende Griekse uitdrukkingen.)

In dit laatste vers wordt voor ‚vereerders van God’ een vorm van σεβομαι, ‚eren’, gebruikt.

Mattheüs 15:9, Marcus 7:7
Tevergeefs eren zij Mij, omdat zij leringen leren, die geboden van mensen zijn.
Handelingen 18:12-13
Maar toen Gallio landvoogd van Achaje was, keerden zich de Joden als een man tegen Paulus en brachten hem voor de rechterstoel, en zeiden: Deze tracht de mensen te overreden om God op onwettige wijze te vereren.
Handelingen 19:26
en wij lopen niet alleen gevaar, dat deze tak van arbeid niet meer in tel zal zijn, maar ook, dat het heiligdom van de grote godin Artemis van geen betekenis meer geacht zal worden, en dat zij ook van haar luister beroofd zal worden, zij, die door geheel Asia en de ganse wereld als godin wordt vereerd.

In het tegenwoordig deelwoord, σεβομενος, betekent ook dit woord ‚Jodengenoot’.

Handelingen 13:50
Maar de Joden stookten de aanzienlijke vrouwen, die God vereerden, en de voornaamsten der stad op, en zij verwekten een vervolging tegen Paulus en Barnabas en dreven hen uit hun gebied.
Handelingen 16:14
En een zekere vrouw, met name Lydia, een purperverkoopster uit de stad Tyatira, die God vereerde, hoorde toe, en de Here opende haar hart, zodat zij aandacht schonk aan hetgeen door Paulus gezegd werd.
Handelingen 17:4
En enigen van hen lieten zich overtuigen en sloten zich bij Paulus en Silas aan, en ook een grote menigte Grieken, die God vereerden, en tal van voorname vrouwen.
Handelingen 17:17
Hij hield daarom in de synagoge samensprekingen met de Joden en met hen, die God vereerden, en op de markt dagelijks met hen, die hij er aantrof.
Handelingen 18:7
En hij vertrok vandaar en kwam in het huis van iemand, genaamd Titius Justus, die God vereerde, wiens huis naast de synagoge stond.