Het argument bij analogie

Een analogie-argument loopt als volgt.

X is waar;
Immers, Y — dat lijkt op X — is ook waar.

Het is niet zozeer bedoeld als onweerlegbaar bewijs als wel als hulp bij het inzichtelijk maken van een waarheid. Het voorbeeld Y is vaak een introductie.

1 Korinthiërs 9:6-7
Of hebben alleen ik en Barnabas geen bevoegdheid om vrij te blijven van handenarbeid? Wie doet ooit dienst in het leger en betaalt zijn eigen soldij? Wie plant een wijngaard zonder van de vrucht daarvan te eten? Of wie weidt een kudde en geniet niet van de melk der kudde?
(Dit is een recursief analogie-argument, want heel 1 Korinthiërs 9 is al een analogische intoductie als voorbeeld bij het feit dat wij ons recht offervlees te eten niet zomaar moeten uitoefenen.)
1 Korinthiërs 10:17-18
Omdat het een brood is, zijn wij, hoe velen ook, een lichaam; wij hebben immers allen deel aan het ene brood. Ziet, hoe het gaat bij het Israël naar het vlees: hebben niet zij, die de offers eten, gemeenschap met het altaar?

Twee voorbeelden ter ondersteuning van de stelling dat men moet blijven in de toestand waarin men geroepen is.

1 Korinthiërs 7:18-19
Is iemand als besnedene geroepen, hij late het niet verhelpen; is iemand als onbesnedene geroepen, hij late zich niet besnijden. (Want) besneden zijn betekent niets, en onbesneden zijn betekent niets, maar wel het houden van Gods geboden.
1 Korinthiërs 7:21-23
Zijt gij als slaaf geroepen, bekommer u daarover niet, maar als gij ook vrij kunt worden, maak er dan te meer gebruik van. Want de slaaf, die in de Here geroepen werd, is een vrijgelatene des Heren; evenzo is hij, die als vrije geroepen werd, een slaaf van Christus. Gij zijt gekocht en betaald. Weest geen slaven van mensen.

Met een impliciet analogie-argument toont Jezus jegens Zijn tegenstanders dat Hij gegronde redenen kan hebben een vraag niet te beantwoorden (al zijn Zijn redenen natuurlijk heel andere dan de hunne).

Mattheüs 21:23-27
En toen Hij de tempel was binnengegaan, naderden de overpriesters en de oudsten des volks Hem, terwijl Hij leerde, en zij zeiden: Krachtens welke bevoegdheid doet Gij deze dingen? En wie heeft U deze bevoegdheid gegeven? Jezus antwoordde en zeide tot hen: Ik zal u ook een vraag stellen en indien gij Mij daarop antwoord geeft, zal Ik u ook zeggen, krachtens welke bevoegdheid Ik deze dingen doe. Vanwaar was de doop van Johannes? Uit de hemel of uit de mensen? En zij overlegden onder elkander en spraken: Indien wij zeggen: Uit de hemel, zal Hij tot ons zeggen: Waarom hebt gij hem dan niet geloofd? Doch indien wij zeggen: Uit de mensen, zijn wij bevreesd voor de schare, want zij houden allen Johannes voor een profeet. En zij antwoordden en zeiden tot Jezus: Wij weten het niet. Hij van zijn kant zeide tot hen: Dan zeg Ik u ook niet, krachtens welke bevoegdheid Ik deze dingen doe.
Marcus 11:27-33
En zij kwamen weder te Jeruzalem. En terwijl Hij in de tempel wandelde, kwamen de overpriesters, de schriftgeleerden en de oudsten tot Hem, en zeiden tot hem: Krachtens welke bevoegdheid doet Gij deze dingen? Of wie heeft U de bevoegdheid gegeven om deze dingen te doen? Jezus zeide tot hen: Ik zal u een vraag stellen; geeft Mij daarop antwoord, dan zal Ik u zeggen, krachtens welke bevoegdheid Ik deze dingen doe. De doop van Johannes, was die uit de hemel of uit de mensen? Antwoordt Mij daarop. En zij overlegden onder elkander en zeiden: Indien wij zeggen: Uit de hemel, zal hij zeggen: Waarom hebt gij hem dan niet geloofd? Zeggen wij echter: Uit de mensen‥ Zij waren namelijk bevreesd voor de schare, want allen hielden Johannes inderdaad voor een profeet. En zij antwoordden en zeiden tot Jezus: Wij weten het niet. En Jezus zeide tot hen: Dan zeg Ik u ook niet, krachtens welke bevoegdheid Ik deze dingen doe.
Lukas 20:1-8
En het geschiedde op een der dagen, waarop Hij het volk in de tempel leerde en het evangelie verkondigde, dat de overpriesters en schriftgeleerden met de oudsten daarbij kwamen staan, en zij spraken tot Hem zeggende: Zeg ons, krachtens welke bevoegdheid doet Gij deze dingen, of wie is het, die U deze bevoegdheid gegeven heeft? Hij antwoordde en zeide tot hen: Ik zal u ook een vraag stellen: Zegt Mij: De doop van Johannes, was die uit de hemel of uit de mensen? Zij overlegden samen en spraken: Indien wij zeggen: Uit de hemel, zal Hij zeggen: waarom hebt gij hem dan niet geloofd? Doch indien wij zeggen: uit de mensen, dan zal het volk als één man ons stenigen, want het is ervan overtuigd, dat Johannes een profeet was. En zij antwoordden, dat zij niet wisten, vanwaar deze was. En Jezus zeide tot hen: Dan zeg Ik u ook niet, krachtens welke bevoegdheid Ik deze dingen doe.

Niet alle analogieën maken deel uit van een argument. Soms wordt een analogie gesteld om meer inzicht in de aard van het onbekende te geven. Voorbeelden zijn de „Het Koninkrijk Gods is als een ‥”-gelijkenissen. En soms gaan beide samen; dan wordt een analogie-argument gevat in een beeldspraak.

Romeinen 11:16-18
Zijn de eerstelingen heilig, dan ook het deeg, en is de wortel heilig, dan ook de takken. Indien nu enkele van de takken weggebroken zijn en gij als wilde loot daartussen geent zijt en aan de saprijke wortel van de olijf deel hebt gekregen, beroem u dan niet tegen de takken! Indien gij u ertegen beroemt; niet gij draagt de wortel, maar de wortel u.
2 Timotheüs 2:3-6
Lijd met de anderen als een goed soldaat van Christus Jezus. Tijdens de veldtocht wordt geen soldaat gemoeid in de zorg voor zijn onderhoud; hij heeft (slechts) hem te voldoen, door wie hij aangeworven is. En is iemand een kampvechter, dan ontvangt hij de krans alleen, als hij volgens de regels van de kamp heeft gestreden. De landman, die de zware arbeid verricht, moet het eerst van de vruchten genieten.

(Uitwerken: de „want gelijk”-passages.)