Wijsbegeerte versus wetenschap
- Tegenwerping (Wetenschap verklaart allesꜛ):
- We hebben religie niet nodig, want de (natuur)wetenschap kan alles verklaren.
- Antwoord:
- Allereerst dit: religie is bepaald niet slechts een verklaringsmiddel; de vraag of de wetenschap alles kan verklaren staat geheel los van van de vraag of religie „nodig” is.
- De wetenschap kan heel veel verklaren, maar niet alles. Wetenschap is als iemand die op de tweede verdieping van een gebouw staat en omhoog kijkt. Zo iemand kan zien of het gebouw deugdelijk in elkaar steekt van de derde verdieping af, maar of de verdieping waar hij op staat stevig is en goed geschraagd wordt kan hij niet zien. Onder de wetenschap bevindt zich een eerste verdieping met zaken als wiskunde en logica, en daar weer onder een begane grond met wijsgerige grondslagenꜛ. In dit boekje wordt doordacht aan welke eisen de fundamentenꜛ en de laagste woonlagen moeten voldoen wil de wetenschapsverdieping goed gefundeerd zijn.
((Te doen.))
- Leo Tolstojꜛ in Een Bekentenisꜛ, hoofdstuk V:
- „I long was timid before science, and it seemed to me that the lack of conformity between the answers and my questions arose not by the fault of science, but from my ignorance, but the matter was for me not a game or an amusement, but one of life and death, and I was involuntarily brought to the conviction that my questions were the only legitimate ones, forming the basis of all knowledge, and that not I with my questions was to blame, but science if it pretends to reply to those questions.”
- Hij noemt wetenschappen die zich aldus misdragen „semiwetenschappen”ꜛ.
- John Lennoxꜛ:
- Wetenschap kan de vraag „waartoe” niet beantwoorden. Ze kunnen een taart analyseren, maar niet vertellen waartoe die gebakken was. Is er een „bakker” van het heelal, die er een doel mee had? De bakker kan mij vertellen waartoe zij de cake gebakken heeft — evenzo kan God mij het doel van het heelal openbaren. Beide openbaringen zijn voluit verenigbaar met de rede, en vooronderstellen die zelfs.
Wetenschap boekt vooruitgang in zoverre ze de wezenlijke vragen aan de wijsbegeerte overlaat. Newtons „Hypotheses non fingo” is hier het standaardvoorbeeld van: de vraag wat stof, wat beweging, wat oorzaak was werd buiten de wetenschap gelegd. Feitelijk kan natuurwetenschap langs die lijnen gedefinieerd worden. Daniel Clement Dennett IIIꜛ trekt dit in het extreme door een primair gegeven als bewustzijn puur tertiair („heterofenomenologie”ꜛ) te beschouwen. Dat mag, maar hij overschrijdt de grens als hij het feit dat hij dan niets ziet als significant interpreteert, en concludeert dat er dus ook niets is. Over wat de wetenschap buiten haar gebied heeft gelegd kan ze geen zinvolle uitspraken meer doen.
Rond 1680 schreef Robert Boyleꜛ in een notitieboekje een korte discussie over „de nieuwe paradox van bepaalde Cartesianen”ꜛ, waarin hij vier redenen voor occasionalismeꜛ geeft. De derde reden behelst de onvoorstelbaarheid van causale overdracht tussen lichamen: wij kunnen ons niet voorstellen wat er zou kunnen gebeuren als één lichaam een ander raakt en impuls overdraagt. De wetenschap negeert die vraag eenvoudigweg, en kan daardoor — dus door van verklaring af te zien — voortschrijden. Bij dat voorschrijden ontstaan nieuwe begrippen, die een andere formulering van de vraag mogelijk maken (wat gebeurt er als een deeltje een krachtveld produceert, of een krachtveld een deeltje beïnvloedt), maar ook die nieuwe vragen worden weer genegeerd om voort te kunnen.