De limiet naar niets

Als eenvoudige toets kan gesteld worden dat als het ergens voor nodig is, het niet niets is maar iets. Evenzo, als het iets kan worden is het niet niets.

Een veel gemaakte fout is: informatie of andere eigenschappen binnen te smokkelen in het zogenaamde „niets”, waardoor het al iets is. Zo hebben natuurkundigen de neiging van „niets” te spreken als ze bij voorbeeld een quanten­vacuüm bedoelen. Een quantenvacuüm heeft echter een wiskundige structuur èn, daarenboven en daaraan gekoppeld, natuurkundige mogelijkheden. De wiskunde bevat oneindig veel informatie, dus het valt moeilijk vol te houden dat zo'n quantenvacuüm „niets” is. Integendeel, het is oneindig complex.

Evenzo wordt soms beweerd dat het heelal bij de warmtedood tot niets zal worden gereduceerd, maar dan ontstaat er een zich tot in het oneindige uitbreidende ruimte, met daarin alle nu bestaande materie/energie, zij het steeds dunner uitgesmeerd. Dat valt toch ook niet echt „niets” te noemen, vooral omdat die oneindige wiskunde daar ook nog steeds geldt. (Het is wel zo dat volgens sommige theorieën een duale interpretatie genomen kan worden waarin de ruimte juist naar één punt contraheert — maar ook daar geldt die oneindig rijke wiskunde nog, en een punt is ook niet niets.).

Evenzo is ook de lege verzameling zeker niet niets.

((Te doen.))

Niets kan niet benaderd worden. Lege structuren wel, door dingen te verwijderen uit een niet-lege structuur, maar de stap van, zeg, een lege verzameling naar niets is even enorm als de stap van een niet-lege verzameling naar niets.

Niets heeft geen eigenschappen, ook geen betrekkelijke. Stellingen als „niets is waarschijnlijker dan iets” zijn letterlijk genomen betekenisloos, omdat ‚niets’ de rol van argument in de relatie ‚is waarschijnlijker dan’ niet kan vervullen. Een interpretatie in termen van existentiële quantoren is natuurlijk wel mogelijk: P(¬∃x:φ(x)) > P(∃x:φ(x)) — maar die interpretatie maakt duidelijk dat er een φ te definiëren valt wil de bewering betekenis hebben.

De drogreden der reïficatie van niets (zoals in de vorige regel), praten over „het niets”. Als iemand zich afvraagt „Is dit niets?”, en die vraag ook zo meent, is het antwoord als bij voorbaat „Neen!”.

Wie in een modaal veelwereldenmodel de „lege wereld” wil toevoegen mag aan die wereld niet stiekum logica of andere abstracta toevoegen. Er mogen al helemaal geen andere werelden bereikbaar zijn vanuit die wereld. Een wereld vanwaaruit een wereld met materie en geest mogelijk is staat al heel dicht bij een wereld waarin die zaken werkelijk zijn, en is verre van leeg.

Over W₀ kan wel geredeneerd worden, want W₀ beschrijft de lege wereld, en is die niet.