Goede werken

God heeft speciaal de mogelijkheid van goede werken voor ons gemaakt zodat wij die kunnen doen. Zo heeft hij sommigen rijkdom gegeven.

2 Korinthiërs 9:8
En God is bij machte alle genade in u overvloedig te schenken, opdat gij, in alle opzichten te allen tijde van alles genoegzaam voorzien, in alle goed werk overvloedig moogt zijn,
Efeziërs 2:10
Want zijn maaksel zijn wij, in Christus Jezus geschapen om goede werken te doen, die God tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen.
1 Timotheüs 6:17-19
Hun, die rijk zijn in de tegenwoordige wereld, moet gij bevelen niet hooghartig te zijn, en hun hoop gevestigd te houden niet op onzekere rijkdom, doch op God, die ons alles rijkelijk ten gebruike geeft, om wel te doen, rijk te zijn in goede werken, vrijgevig en mededeelzaam, waardoor zij zich een vaste grondslag voor de toekomst verzekeren om het ware leven te grijpen.

Wij dienen goede werken te doen.

Kolossenzen 1:10z
in alle goed werk vrucht te dragen en op te wassen in de rechte kennis van God.
2 Thessalonicenzen 2:17
trooste uw harten, en make ze sterk in alle goed werk en woord.
Titus 2:14z
en voor Zich te reinigen een eigen volk, volijverig in goede werken.

Voorbeelden.

2 Korinthiërs 8:7z
zo weest dan ook in dit liefdewerk overvloedig.
(De collecte voor Jeruzalem.)

Zulke werken zijn een sier voor ons.

1 Timotheüs 2:9-10
Evenzo, dat de vrouwen zich sieren met waardige klederdracht, zedig en ingetogen, niet met haarvlechten en goud of paarlen en kostbare kleding, maar (zo immers betaamt het vrouwen, die voor haar godsvrucht uitkomen) door goede werken.
Zie ook
1 Timotheüs 5:9-10 (merk op dat de grootgebrachte kinderen waarschijnlijk niet haar eigen zijn: 1 Timotheüs 5:4.
1 Timotheüs 5:25.

Ze maken ons geloof levend — zonder dat kunnen we zelfs ons heil verliezen.

Jakobus 2:17
Zo is het ook met het geloof: indien het niet met werken gepaard gaat, is het, op zichzelf genomen, dood.
Jakobus 2:20-22
Wilt gij weten, gij dwaze mens, dat het geloof zonder de werken niets uitwerkt? Is onze vader Abraham niet uit werken gerechtvaardigd, toen hij zijn zoon Isaak op het altaar legde? Daaruit kunt gij zien, dat zijn geloof samenwerkte met zijn werken, en dat dit geloof pas volkomen werd uit de werken;

Wij moeten elkaar aanzetten tot goede werken.

Titus 2:6-8
Vermaan evenzo de jonge mannen bezadigd te zijn in alles, houd [hun] in uzelf een voorbeeld voor van goede werken, zuiverheid in de leer, waardigheid, een gezonde prediking, waarop niets valt aan te merken, opdat de tegenstander tot zijn beschaming niets ongunstigs van ons hebbe te zeggen.
Titus 3:1-2
Herinner hen eraan, dat zij zich aan overheid en gezag onderwerpen, gehoorzaam, tot alle goed werk bereid zijn, geen lastertaal uiten, niet twisten, vriendelijk zijn en alle zachtmoedigheid bewijzen aan alle mensen.
Titus 3:8-9
Dit is een getrouw woord en ik wil, dat gij op dit punt een krachtig getuigenis geeft, opdat zij, die hun vertrouwen op God gebouwd hebben, ervoor zorgen vooraan te staan in goede werken. Die zijn schoon en voor de mensen nuttig;
maar dwaze vragen, geslachtsregisters, twist, en strijd over de wet moet gij ontwijken, want dat is nutteloos en doelloos.
Titus 3:14
En laten ook de onzen leren voor te gaan in goede werken, ter voorziening in hetgeen noodzakelijk is, opdat zij niet onvruchtbaar zijn.
Hebreeën 10:14
En laten wij op elkander acht geven om elkaar aan te vuren tot liefde en goede werken.

Het goeddoen op zich moet echter wel het doel blijven, niet onze eigen eer.

Mattheüs 5:16z
opdat zij uw goede werken zien en uw Vader, die in de hemelen is, verheerlijken.
(Men moet dus de werken zien, niet de menselijke werker — zie ook Mattheüs 6:2-4

Voorbeelden.

Handelingen 9:36z
Deze was overvloedig in goede werken en aalmoezen, die zij gaf.
2 Korinthiërs 8:2z
hebben hun overvloedige blijdschap en diepe armoede nog overvloedig de rijkdom van hun mildheid bevorderd;

((Te doen: geld en goede werken.)) In klassiek Joods taalgebruik heeft iemand een boos oog als hij gierig is, of anderen rijkdom misgunt.

Deuteronomium 15:9
„gij onbarmhartig wordt” — het Hebreeuws heeft „uw oog boos wordt”
Het apocriefe Sirach 14:10
Dit vers duidt een vrek aan met de woorden „boos oog” als pars pro toto.
Mattheüs 20:15
Marcus 7:22
Mattheüs 6:22-23
Dit is de middelste van drie gelijkenissen over geld, en brengt dezelfde boodschap als 1 Timotheüs 6:10.