Onze houding tegenover vijanden

Ook jegens onze vijanden moeten wij liefde betonen, en een eventuele straf aan God overlaten.

Exodus 23:4-5
Wanneer gij een verdwaald rund of ezel van uw vijand aantreft, zult gij ze hem zeker terugbrengen. Wanneer gij de ezel van uw vijand onder zijn last ziet bezwijken, zult gij dit niet onverschillig aan hem overlaten. Gij zult hem zeker helpen met afladen.
Spreuken 20:22
Zeg niet: Ik zal het kwaad vergelden; wacht op de Here, Hij zal u helpen.
Spreuken 25:21-22
Indien uw vijand honger heeft, geef hem brood te eten, indien hij dorst heeft, geef hem water te drinken; want dan hoopt gij vurige kolen op zijn hoofd, en de Here zal het u vergelden.
(Dit is deels een herfrasering van Spreuken 24:17-18, dat een wel erg cynische reden geeft om zijn vijanden goed te doen.)

Men had het liefdesgebod verdraaid.

Mattheüs 5:43
Gij hebt gehoord, dat er gezegd is: Gij zult uw naaste liefhebben en uw vijand zult gij haten.

Jezus weerspreekt deze verdraaiing.

Mattheüs 5:40
en wil iemand met u rechten en uw hemd nemen, laat hem ook uw mantel; en zal iemand u voor een mijl pressen, ga er twee met hem.
Mattheüs 5:44-48
Maar Ik zeg u: Hebt uw vijanden lief en bidt voor wie u vervolgen, opdat gij kinderen moogt zijn van uw Vader, die in de hemelen is; want Hij laat zijn zon opgaan over bozen en goeden en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Want indien gij liefhebt, die u liefhebben, wat voor loon hebt gij? Doen ook de tollenaars niet hetzelfde? En indien gij alleen uw broeders groet, waarin doet gij meer dan het gewone? Doen ook de heidenen niet hetzelfde? Gij dan zult volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt is.
Lukas 6:27-29
Maar tot u, die Mij hoort, zeg ik: Hebt uw vijanden lief, doet wel degenen, die u haten; zegent wie u vervloeken; bidt voor wie u smadelijk behandelen. Slaat iemand u op uw wang, keer hem ook de andere toe, neemt iemand u uw mantel af, laat hem ook het hemd nemen.
Lukas 6:32-35
En indien gij liefhebt, die u liefhebben, wat hebt gij voor? Immers, ook de zondaars hebben lief, die hen liefhebben. Want indien gij goed doet aan wie u goed doen, wat hebt gij voor? Ook de zondaars doen dat. En indien gij leent aan hen, van wie gij hoopt iets te ontvangen, wat hebt gij voor? Ook zondaars lenen aan zondaars om evenveel terug te ontvangen. Neen, hebt uw vijanden lief, en doet hun goed en leent zonder op vergelding te hopen, en uw loon zal groot zijn en gij zult kinderen van de Allerhoogste zijn, want Hij is goed jegens de ondankbaren en bozen.
Romeinen 12:14
Zegent wie u vervolgen, zegent en vervloekt niet.
Romeinen 12:17
Vergeldt niemand kwaad met kwaad; hebt het goede voor met alle mensen.
Romeinen 12:20-21
Maar, indien uw vijand honger heeft, geef hem te eten; indien hij dorst heeft, geef hem te drinken, want zo zult gij vurige kolen op zijn hoofd hopen. Laat u niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede.
1 Thessalonicenzen 5:15
Ziet toe, dat niemand kwaad met kwaad vergelde, maar jaagt te allen tijde het goede na, jegens elkander en jegens allen.
Jakobus 3:7-10
Want alle soorten van wilde dieren en vogels, van kruipende dieren en zeedieren worden bedwongen en zijn bedwongen door de menselijke natuur, maar de tong kan geen mens bedwingen. Zij is een onberekenbaar kwaad, vol dodelijk venijn. Met haar loven wij de Here en Vader en met haar vervloeken wij de mensen, die naar de gelijkenis Gods geschapen zijn: uit dezelfde mond komt zegening en vervloeking voort. Dit moet, mijn broeders, niet zo zijn.
1 Petrus 2:21-24
Want hiertoe zijt gij geroepen, daar ook Christus voor u geleden heeft en u een voorbeeld heeft nagelaten, opdat gij in zijn voetstappen zoudt treden; die geen zonde gedaan heeft en in wiens mond geen bedrog is gevonden; die, als Hij gescholden werd, niet terugschold en als Hij leed, niet dreigde, maar het overgaf aan Hem, die rechtvaardig oordeelt; die zelf onze zonden in zijn lichaam op het hout gebracht heeft, opdat wij, aan de zonden afgestorven, voor de gerechtigheid zouden leven; en door zijn striemen zijt gij genezen.
1 Petrus 3:8-9
Ten slotte, weest allen eensgezind, medelijdend, hebt de broeders lief, weest barmhartig en ootmoedig, en vergeldt geen kwaad met kwaad of laster met laster, maar zegent integendeel, wijl gij hiertoe geroepen zijt, dat gij zegen zoudt beërven.
Zie ook
Efeziërs 4:32

Ook Job wist dit en leefde ernaar.

Job 31:29
Indien ik mij verheugd heb over het ongeluk van mijn hater en gejubeld, wanneer rampspoed hem trof — ja, ik liet niet toe, dat mijn mond zondigde door hem met een vloek de dood te wensen —

Stephanus, en Paulus leefden zo.

Handelingen 7:60
En op de knieën vallende, riep hij met luider stem: Here, reken hun deze zonde niet toe! En met deze woorden ontsliep hij.
1 Korinthiërs 4:11-13
Tot op dit ogenblik verduren wij honger, dorst, naaktheid, vuistslagen en een zwervend leven; wij verrichten zware handenarbeid; worden wij gescholden, wij zegenen; worden wij vervolgd, wij verdragen; worden wij gelasterd, wij blijven vriendelijk; wij zijn als het uitvaagsel der wereld geworden, als aller voetveeg, tot op dit ogenblik toe.