Geven uit liefde

Wij moeten daarom barmhartig zijn, evenals God dat zelf is.

Lukas 6:36
Weest barmhartig, gelijk uw Vader barmhartig is.

Barmhartigheid is toegepaste liefde.

Mattheüs 7:12
Alles nu wat gij wilt, dat u de mensen doen, doet gij hun ook aldus: want dit is de wet en de profeten.
Lukas 6:31
En gelijk gij wilt, dat u de mensen doen, doet gij hun evenzo.

Praktisch betekent dat: geven.

Deuteronomium 15:7-11
Wanneer er onder u een arme mocht zijn, een van uw broeders, in een van uw woonplaatsen, in het land, dat de Here, uw God, u geven zal, dan zult gij uw hart niet verstokken noch uw hand gesloten houden voor uw arme broeder, maar gij zult uw hand wijd voor hem openen en hem met mildheid lenen, voldoende voor wat hem ontbreekt. Neem u ervoor in acht, dat in uw hart niet de lage gedachte opkomt: het zevende jaar, het jaar der kwijtschelding, nadert. Waardoor gij onbarmhartig wordt jegens uw arme broeder, en gij hem niets geeft, zodat hij tegen u tot de Here roept en gij u bezondigt. Gij zult hem met mildheid geven en uw hart zal niet verdrietig zijn, wanneer gij hem geeft, want ter wille daarvan zal de Here, uw God, u zegenen in al uw werk en in alles wat gij onderneemt. Want armen zullen nooit in het land ontbreken; daarom gebied ik u aldus: Gij zult uw hand wijd openen voor uw broeder, voor de ellendige en de arme in uw land.
Psalmen 37:21
De goddeloze vraagt te leen en geeft niet terug, maar de rechtvaardige ontfermt zich en schenkt.
Psalmen 112:5a
Voorspoedig is de man die zich ontfermt en uitleent,
Psalmen 112:9a
Hij deelt uit, hij geeft aan de armen,
Spreuken 3:27-28
Onthoud het goed niet aan wie het toekomt, terwijl het in uw macht is het te doen. Zeg niet tot uw naaste: Ga heen en kom terug, morgen zal ik geven; terwijl gij het hebt.
Spreuken 11:24-25
Er zijn er, die uitstrooien en toch nog meer verkrijgen; terwijl anderen meer inhouden dan recht is en toch gebrek lijden.
De zegenende ziel wordt overvloedig verkwikt, wie laaft, wordt ook zelf gelaafd.
Spreuken 14:31
Wie de behoeftige verdrukt, smaadt diens Maker; maar wie zich over de arme ontfermt, eert Hem.
Jesaja 58:6-7
Is dit niet het vasten dat Ik verkies: de boeien der goddeloosheid los te maken, de banden van het juk te ontbinden, verdrukten vrij te laten en elk juk te verbreken? Is het niet, dat gij voor de hongerige uw brood breekt en arme zwervelingen in uw huis brengt, ja, als gij een naakte ziet, dat gij hem bekleedt en u niet onttrekt aan uw eigen vlees en bloed?
Jesaja 58:10
wanneer gij de hongerige schenkt wat gij zelf begeert en de verdrukten verzadigt, dan zal in de duisternis uw licht opgaan en uw donkerheid zal zijn als de middag.
Mattheüs 5:42
Geef hem, die van u vraagt, en wijs hem niet af, die van u lenen wil.
Mattheüs 25:34-40
Dan zal de Koning tot hen, die aan zijn rechterhand zijn, zeggen: Komt, gij gezegenden mijns Vaders, beërft het Koninkrijk, dat u bereid is van de grondlegging der wereld af. Want Ik heb honger geleden en gij hebt Mij te eten gegeven. Ik heb dorst geleden en gij hebt Mij te drinken gegeven, Ik ben een vreemdeling geweest en gij hebt Mij gehuisvest, naakt en gij hebt Mij gekleed, ziek en gij hebt Mij bezocht; Ik ben in de gevangenis geweest en gij zijt tot Mij gekomen. Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden, zeggende: Here, wanneer hebben wij U hongerig gezien en hebben wij U gevoed, of dorstig en hebben wij U te drinken gegeven? Wanneer hebben wij U als vreemdeling gezien en hebben U gehuisvest, of naakt, en hebben U gekleed? Wanneer hebben wij U ziek of in de gevangenis gezien en zijn tot U gekomen? En de Koning zal hun antwoorden en zeggen: Voorwaar, Ik zeg u, in zoverre gij dit aan één van deze mijn minste broeders hebt gedaan, hebt gij het Mij gedaan.
Lukas 6:29z-30
neemt iemand u uw mantel af, laat hem ook het hemd nemen. Vraagt iemand iets van u, geef het hem; neemt iemand het uwe, vraag het niet terug.
Lukas 14:13
Maar wanneer gij een gastmaal aanricht, nodig dan bedelaars, misvormden, lammen en blinden.