Megiddo

In de tempel te Karnak heeft Farao Thoetmozes III (achttiende dynastie, 1504-1450) lijsten van onderworpen gebieden laten graveren. In de lijst die Syrië en Palestina betreft komt ook Megiddo voor.

De koning van Megiddo wordt verslagen, en de stad toegewezen aan Manasse, dat echter de Kanaänieten niet verdelgt.

Jozua 12:21
de koning van Taänach: één; de koning van Megiddo: één;
Jozua 17:11-13
In Issaschar en in Aser behoorden echter ook bij Manasse: Beth-Sean en zijn onderhorige plaatsen, Jibleam en zijn onderhorige plaatsen, de inwoners van Dor en van zijn onderhorige plaatsen, de inwoners van Endor en van zijn onderhorige plaatsen, de inwoners van Taänach en van zijn onderhorige plaatsen, en de inwoners van Megiddo en van zijn onderhorige plaatsen: de drie heuvelstreken. De Manassieten konden echter deze steden niet in bezit nemen, want de Kanaanieten slaagden erin in dat land te blijven wonen. Maar toen de Israëlieten machtig werden, brachten zij de Kanaanieten tot herendienst, doch zij verdreven hen niet geheel en al.
Richteren 1:27-28
Manasse heeft de inwoners van Beth-Sean met zijn onderhorige plaatsen niet verdreven, noch die van Taänach met zijn onderhorige plaatsen, noch de inwoners van Dor met zijn onderhorige plaatsen, noch de inwoners van Jibleam met zijn onderhorige plaatsen, noch de inwoners van Megiddo met zijn onderhorige plaatsen, zodat de Kanaanieten erin slaagden in die streek te blijven wonen. Toen Israël sterk geworden was, verplichtte het de Kanaanieten wel tot herendienst, maar verdreven heeft het hen niet.
1 Kronieken 7:29a
En tot het bezit der Manassieten behoorden: Beth-Sean met zijn onderhorige plaatsen, Taänach met zijn onderhorige plaatsen, Megiddo met zijn onderhorige plaatsen en Dor met zijn onderhorige plaatsen.

Salomo wijst de stad aan één van zijn landvoogden toe en laat de plaats versterken.

1 Koningen 4:12
Baana, de zoon van Achilud: Taänach, Megiddo en geheel Beth-Sean, dat naast Sartana is, beneden Jizreel, van Beth-San tot Abel-Mehola, tot aan gene zijde van Jokmeam;
1 Koningen 9:15
Zo stond het nu met de lichting voor de herendienst, die koning Salomo deed opkomen om het huis des Heren, zijn eigen huis, de Millo, de muur van Jeruzalem, Hasor, Megiddo en Gezer te bouwen.

Bij Megiddo lag een vlakte die geschikt was voor de strijd.

Richteren 5:19
Koningen kwamen en streden, toen streden de koningen van Kanaan bij Taänach, aan de wateren van Megiddo; geen stuk zilver maakten zij buit!
2 Koningen 9:27
Toen Achazja, de koning van Juda, dat zag, vluchtte hij in de richting van Bet-haggan. Maar Jehu achtervolgde hem en beval: Hem ook! Schiet hem neer op zijn wagen! (En zij raakten hem) op de helling naar Gur bij Jibleam; hij vluchtte naar Megiddo en stierf daar.
2 Koningen 23:29
In zijn dagen trok Farao Necho, de koning van Egypte, naar de koning van Assur, naar de rivier de Eufraat. Koning Josia ging hem tegemoet; en deze doodde hem te Megiddo, zodra hij hem zag.
2 Koningen 23:30a
Zijn dienaren vervoerden zijn lijk van Megiddo, op een wagen; zij brachten hem naar Jeruzalem en begroeven hem in zijn graf.
2 Kronieken 35:22
Doch Josia wendde zich niet van hem af, maar vermomde zich, om tegen hem ten strijde te trekken; hij luisterde niet naar de woorden van Necho, die uit de mond Gods kwamen, en bond de strijd aan in de vlakte van Megiddo.

De plaats (letterlijk of figuurlijk) zal een rol spelen in de eindtijd.

Zacharia 12:11
Te dien dage zal in Jeruzalem de rouwklacht groot zijn, zoals de rouwklacht van Hadad-Rimmon in het dal van Megiddo;
Openbaring 16:16
En hij verzamelde hen op de plaats, die in het Hebreeuws genoemd wordt Harmagedon.