De Knecht des Heren

Tegenwerping (Knecht des Heren is Jesaja):
Jesaja is de Knecht des Heren. Al in Jesaja 20:3 noemt God hem „mijn knecht”, en in Jesaja 44:26 wordt de knecht onder de boden, de profeten, gerekend. Welnu, Jesaja was een profeet.
Antwoord:
Het woord „knecht” is geen technische term maar een heel gewoon Hebreeuws woord, dat meer dan 700 maal voorkomt in het Oude Testament, en inderdaad worden er allerlei personen als „knecht van God” aangeduid — een groot Heer heeft nu eenmaal vele knechten (Jesaja 54:17, Jesaja 56:6, Jesaja 63:17, Jesaja 65:8-9, Jesaja 65:13-15, Jesaja 66:14). In Jesaja 22:10 wordt Eljakim zo genoemd, en in Jesaja 37:35 David. Het gaat dan ook niet aan het gebruik op één plaats op te voeren als bewijs voor de betekenis op een andere plaats — voor iedere passage zal opnieuw moeten worden bekeken wie er bedoeld wordt of worden.
((Nog te doen.))
Tegenwerping (Knecht des Heren is Israël):
De Knecht des Heren uit Jesaja 52:13-53:12 is Israël, het Joodse volk, zoals blijkt uit Jesaja 41:8-9, Jesaja 43:10, Jesaja 44:1-2, Jesaja 44:21, Jesaja 45:4, Jesaja 48:20. Het hoofdstuk er voor spreekt van het lijden van het volk, deze passage maakt de overgang: na lijden voorspoed, en het hoofdstuk er na beschrijft die voorspoed.
Antwoord:
Jesaja 42:10 is dubbelzinnig, men kan ook lezen dat zowel het volk als de Knecht getuigen zullen zijn. Maar zoals we al eerder zagen is het woord „knecht” niet zuiver een technische term, en wordt het op verschillende plaatsen verschillend gebruikt. Soms is het een persoon, vaak ook het volk Israël — door God uitdrukkelijk als knecht gekozen. Van belang is dat het in de „messiaanse” passages niet Israël kan zijn, hoewel hij duidelijk nauw met het volk verbonden is. In Jesaja 42:6 wordt hij echter tegenover het volk genoemd, en in Jesaja 53:8-9 staat het zondige volk tegenover de zondeloze Knecht. In Jesaja 42:18-25 wordt de rechtvaardige blindheid van de Knecht tegenover de zondige blindheid van het volk gezet. In Jesaja 50:10 is de knecht spreker en het volk luisteraar.
Maar er is nog een aspect. Israël is verkozen, maar niet blindelings. Steeds weer vallen afkerigen af, en blijft een rest over die het „ware Israël” is (Jesaja 65:8-9). In uiterste instantie is zo de Knecht des Heren de puurste essentie van wat Israël is: in Jesaja 49:3 wordt hij Israël genoemd, en in Jesaja 49:5-6 tegenover het volk gesteld.
Tegenwerping (Contrast slechts stijlfiguur):
In Jesaja 65:6-7 wordt ook een tegenstelling gebouwd („u” versus „hen”), maar toch is duidelijk sprake van hetzelfde volk. De tegenstelling in de eerder genoemde verzen bewijst dus ook niet dat de knecht niet het volk is.
Antwoord:
Inderdaad wordt zowel „het volk” als „zowel u als uw vaderen” genoemd, niet als tegenstelling, maar omdat het volk meer omvat dan „u”, namelijk ook die vaderen. Er is dan ook totaal geen contrast in die verzen, geen schuldig versus onschuldig, geen ziekte versus genezing, niets van wat hier boven genoemd is.