Problemen betreffende het bestaan van een wereld

Het zogeheten realisme, de idee van een buitenwereld onafhankelijk van mijn denken, leidt tot problemen, waar ons wereldbeeld antwoord op moet geven. Hier noemen wij er enkele.

Wereld­kennis
Vanwaar komt mijn wetenschap dat die buitenwereld er is, hoe rechtvaardig ik mijn vertrouwen in het bestaan van die buitenwereld?
Samenhang
Blijkbaar is er verband tussen die buitenwereld en mij, of tussen alle dingen in die buitenwereld, waar ik er één van ben. Waar komt dat verband vandaan?
Een speciaal geval van dat verband is taal. Ik kan praten over „Christoffel Columbus”, maar hoe kan het dat mijn woorden in relatie staan tot een bepaald stukje werkelijkheid, namelijk de persoon Christoffel Columbus? En als we spreken over „Zwarte Piet”?
Representatie
Als ik die buitenwereld kan kennen, betekent dat dat mijn gedachten overeen kunnen komen met die werkelijkheid. Maar wat betekent „overeenkomen” als die werkelijkheid onafhankelijk van mij bestaat? Er moet toch een bepaalde verwantschap bestaan tussen „het spul waar de werkelijkheid van gemaakt is” en „het spul waar mijn gedachten van gemaakt zijn” wil een woord als „overeenkomst” zelfs maar betekenis hebben.
Bij voorbeeld: als wiskundige ideeën zaken uit de „denkwereld” zijn en de buitenwereld zich wiskundig laat beschrijven onderwerpt die buitenwereld zich blijkbaar op enigerlei wijze aan de denkwereld, en is ze niet onafhankelijk.

Al deze problemen verdwijnen of worden minder acuut als we aannemen dat er geen buitenwereld bestaat, of dat die wereld wel bestaat maar niet onafhankelijk van mijn denkwereld. Maar waar komt dan die koppige overtuiging vandaan dat die wereld wel onafhankelijk is?

Zintuigen

We vertrouwen onze zintuigen in normale omstandigheden — en dat is niet doordat we weten hoe ze werken, want we weten dat juist (enigszins) doordat we onze zinnen vertrouwen. Één van die zinnen is onze sensus divinatus, en wellicht een andere kan ons laten delen in Gods­ervaringen. A priori zijn die zinnen niet meer of minder betrouwbaar dan de andere — pas als we al een wereldbeeld hebben waarin sommige zaken onwaarschijnlijk of onmogelijk worden geacht kunnen we reden hebben bepaalde zinservaringen te wantrouwen, en criteria om dat te doen.

Innerlijke samenhang is zo'n criterium: daarmee kunnen we sommige indrukken verwerpen als hallucinaties. Informatiearmoede kan er ook een zijn: als aanvaarding of juist verwerping leidt tot een eenvoudiger model kunnen we om die reden die optie verkiezen.

Informatie komt uit onszelf, van buiten, of uit het niets (objectief toeval) — welke van die drie is het eenvoudigst te verklaren in de context van het totale wereldbeeld? (Totaal, want het per ongeluk verschuiven van een schaakstuk is onredelijk in de beperkte context van de speelregels, maar heel redelijk in de ruimere context van een schaker die tegelijk een sociaal gesprek houdt.)

Maar: ons wereldbeeld wordt niet eenvoudiger door überhaupt een buitenwereld aan te nemen (en die eenvoud op zich is enkel een indicatie van waarheid als informatiearmoede bestaat) — pas als we een buitenwereld, met daarin sommige elementen, aannemen kan ons wereldbeeld eenvoudiger worden door bepaalde elementen wel of juist niet in die buitenwereld te plaatsen. Het bestaan van het noumenon op zich blijft dus een kwestie van voorkennis.

((Te doen.))

Ergens: brute feiten zijn onsamenvatbare informatie, en kunnen dus het model heel complex maken.