De soevereine geest

Het bestaan van een absolute waarheid zegt nog niets over ons denkvermogen. Toch vertrouw ik mijn gedachten (al is het maar wanneer die me zeggen dat ik niet zeker bent van mezelf). Is dat terecht? Als ik een machine ben die van alles doet, inclusief denken, zeggen die gedachten niets over hun juistheid: een programma met fouten dendert ook gewoon door. Dat is zelfs een bekend kip-en-eiprobleem in de informatica: een „correctheids­bewijzer” is een programma dat kijkt of er in andere programma's geen fouten zitten. Maar hoe weet je of de bewijzer zelf geen fouten bevat? Als hij na zelf­inspectie zegt van niet kan dat juist het gevolg van een fout zijn.

Om te zien of een redeneerder correct is is een zogeheten „soevereine geest” nodig: een geest die van buitenaf naar die redeneerder kijkt en zich daar een oordeel over vormt. We nemen dan even aan dat die soevereine geest zelf correct redeneert. Zo kan ik een redeneerprogramma schrijven en controleren op juistheid, even aannemende dat ik mijn eigen denken kan vertrouwen.

In de wijsbegeerte wordt de soevereine geest vaak als gedachtenexperiment ingevoerd. In het geval van een werkelijke soevereine geest zou de uiteindelijke geest noodzakelijk onfeilbaar moeten zijn, want een slechts toevallig foutloze geest zou een meta­geest nodig hebben om zijn eigen foutloosheid te kennen, en voor die metageest geldt hetzelfde. Wij kunnen natuurlijk nooit de soevereiniteit van een geest bepalen, maar wel kunnen we inzien dat als ons denken betrouwbaar is een bepaalde geest soeverein zou moeten zijn. Zo bleek de dromer soeverein aan zijn droom.